Superfamilia Apterygota

insecten zonder vleugels

Introductie
In de Apterygota lijken de segmenten van het borststuk enigszins op die van het achterlijf. Ze hebben geen pleurale suturen, episternum of epimeron of andersoortige vouwen; dit zijn structuren die geassocieerd worden met een vleugeldragend apparaat. Gedetailleerd onderzoek heeft aangetoond dat de Apterygota geen spoor van een vleugeldragend apparaat hebben, zoals dat wordt aangetroffen bij gevleugelde insecten uit de onderklasse Pterygota.

Kenmerken
Kleine tot middelgrote, soms tot bijna 20 mm lange, vleugelloze insecten. Kop met korte tot lange, draadvormige antennen. Monddelen exognaath; bijtend en weinig tot niet gespecialiseerd. Thoracale segmenten zonder pleurale suturen, episternum en epimeron. De meeste abdominale segmenten met een paar gesegmenteerde styli aan de buikzijde. Achterlijf met twee korte tot zeer lange, gesegmenteerde cerci en een korte tot zeer lange, eveneens gesegmenteerde epiproct in het midden: tezamen vormen zij drie 'staarten', die alle zijn voorzien van fijne borstels. Het tere lichaam is bedekt met schubben.

Voorkomen
Wereldwijd verspreid, maar de meeste soorten in (sub)tropische klimaatzones. Streken met een gematigd klimaat hebben maar heel weinig soorten.

Habitat
De Apterygota zijn bodem bewonende insecten, zowel in open habitats als in bossen. Ook zijn er grotbewoners en soorten die eigenlijk uitsluitend als inquilinen in mieren- en termietennesten voorkomen.

Levenswijze en voortplanting
De meeste Apterygota zijn nachtdieren. Zij leven van plantaardige afval en suiker-, zetmeel- en/of cellulose-houdende restproducten, maar ook van algen en (korst)mossen op schors en stenen.

De spermaoverdracht is indirect. De mannetjes spinnen draadjes met daaraan spermatoforen die door de vrouwtjes worden opgenomen in het geslachtsapparaat. Mannetjes hebben overigens wel een penisachtige structuur, maar van genitaalcontact is niet echt sprake.
De vrouwtjes leggen de eieren één voor één op of in spleten op het substraat. Er is geen metamorfose, maar het lichaam van de jongen is in de eerste twee stadia nog niet bedekt met schubben.

Apterygota groeien door vele malen te vervellen. In tegenstelling tot bijna alle Pterigota vervellen ze nog als volwassen dier. Ze groeien dan niet meer, maar verloren gegane lichaamsaanhangsels kunnen wel regenereren. En dat is vaak nodig omdat de Apterygota zeer teer zijn en bij het minste of geringste contact zware beschadigingen kunnen oplopen.

Systematiek
Apterygota onderscheiden zich van de klasse Pterygota door het ontbreken van een vleugeldragend apparaat in het borststuk. De Apterygota hebben bovendien morfologische structuren die bij de Pterygota niet worden aangetroffen. Zo dragen bijna alle abdominale segmenten een paar styli. De monddelen van de Apterygota zijn net als bij de Pterygota exognaath, maar in de ophanging van de kaken heeft zich een opmerkelijke ontwikkeling voorgedaan. Bij de orde Archaeognatha (rotsspringers) scharnieren de mandibels maar in één gewricht in het kopkapsel, terwijl ze bij de orde Zygentoma (zilvervisjes) in een tweekoppig gewricht zijn opgehangen in overeenkomst met alle Pterygota.

De onderklasse Apterygota omvat tegenwoordig nog drie taxa, de reeds in het Trias (280 miljoen jaar geleden) uitgestorven Monura en nog twee kleine recente ordes: de orde Archaeognatha en de orde Zygentoma. Ook dit zijn paleontologisch gezien, zeer oude groepen, die reeds in het Devoon (400 miljoen jaar geleden) aanwezig waren. Uit die periode zijn er nog geen gevleugelde insecten bekend. Wereldwijd zijn er circa 520 soorten Apterygota bekend. In Midden en West-Europa worden er maar 10 soorten aangetroffen, waarvan twee als exoten in kelders en gebouwen.

%LABEL% (%SOURCE%)