Ordo Phthiraptera

dierluizen

Kenmerken
Kleine tot zeer kleine ongevleugelde insecten, die obligaat parasitair zijn op warmbloedigen. De ogen zijn zeer klein, rudimentair of afwezig, ocelli afwezig. De antennen kort en met 3-5 segmenten. De kop is dorso-ventraal afgeplat, de labiale palpen gereduceerd. Poten met 1-2 tarsale segmenten en 1 of 2 klauwtjes (als norm haarluizen met 1 klauwtje, veerluizen met 2 klauwtjes).
Over het algemeen lijken de 3 nimfale stadia op de adulten, genitaliën echter alleen in het adulte stadium aanwezig.
De orde wordt onderverdeeld in drie onderordes van bijtende luizen en één van zuigende luizen (Anoplura):

Onderorde Amblycera: Lichaam dorso-ventraal afgeplat. Kop breder dan thorax, de bijtende monddelen gesitueerd onder de voorrand van de kop. De antennen enigszins knotsvormig en te verbergen in speciale groeve. De borstsegmenten zijn niet vergroeid en de prothorax duidelijk herkenbaar, meso- en metathorax vaak een pterothorax vormend. Poten met 1-2 klauwtjes.

Onderorde Ischnocera: Lichaam dorso-ventraal afgeplat. Kop breder dan thorax, de bijtende monddelen meer centraal in de onderzijde van de kop gelegen. De antennen draadvormig of in sommige mannetjes te gebruiken als grijporganen om het vrouwtje vast te houden tijdens de paring. De borstsegmenten zijn niet vergroeid en de prothorax duidelijk herkenbaar, meso- en metathorax vaak een pterothorax vormend. Poten met 1-2 klauwtjes.

Onderorde Rhyncophthirina: Lichaam dorso-ventraal afgeplat. Kop ongeveer zo breed als de thorax, de bijtende monddelen gesitueerd aan het uiteinde van de snuitvormig verlengde kop. Poten met 1 klauwtje.

Onderorde Anoplura: Lichaam niet tot enigszins afgeplat. Kop conisch verlengd, de basis altijd smaller dan het eerste borstsegment, aan het uiteinde met stekende monddelen die in de kop kunnen worden teruggetrokken. De drie borstsegmenten vergroeid. Poten met 1 tarsaal segment en een enkele sterke klauw.

Voorkomen en habitat
Phthiraptera vormen een groep met wereldwijde verspreiding en ca. 6.000 beschreven soorten. Het merendeel van de amblycere en ischnocere soorten parasiteert op vogels, de overige amblyceren, ischnoceren en de Rhyncophthirina en Anoplura op zoogdieren. Bijtende dierluizen voeden zich voornamelijk met huidschilfers of veren, maar de Rhyncophthirina en diverse amblycere luizen voeden zich (mede) met bloed. Van amblycere veerluizen is bekend dat zij kleine wondjes knagen of zich toegang verschaffen tot bloedresten in de schachten van zich ontwikkelende veren.
Als obligate parasieten is hun verspreiding vaak gerelateerd aan die van hun gastheren of gastheerpopulatie, of parasiteren soorten verwante gastheren binnen hun verspreidingsgebied. Vooral de ischnocere soorten tonen een grote gastheerspecificiteit. Het totale aantal individuen per soort per gastheer is soms maar klein, bijvoorbeeld wordt voor hoendergrote tinamoes aangenomen dat zij ca. 100 luizen herbergen (inclusief onvolwassen stadia) behorende tot 10 of meer soorten.

Levenswijze en voortplanting
De gehele levenscyclus speelt zich doorgaans op de gastheer af, met gastheerwisseling in het algemeen als gevolg van direct contact (paring, van prooi op predator, etcetera) of frequentering van gemeenschappelijke plaatsen (stofbaden, nesten, nestkolonies, etcetera). Vrouwtjes leggen 50-100 eieren, die worden vastgekleefd aan de veren of haren van de gastheer. Er zijn 3 nimfale stadia.
Vertering van de huid- en veerdelen wordt mogelijk gemaakt door de constante temperatuur van de gastheer. Bij overlijden van de gastheer zal de mate van spijsvertering afnemen terwijl gezocht wordt naar een nieuwe gastheer.
Bijtende luizen staan niet bekend als overbrengers van ziekten, alhoewel in pluimvee een verminderde weerstand en verminderde eileg hand in hand kan gaan met een toename van het aantal luizen op de gastheer. Het is waarschijnlijk dat een verminderde gezondheid van de gastheer, resulterend in minder zorg voor het verenkleed, de toename van de hoeveelheid luizen, mede door hun korte generatietijd, in de hand werkt.

Onderorde Amblycera
Familie Abrocomophagidae(één soort op een Chileense chinchillarat, fam. Abrocomidae)
Familie Boopiidae(op Australische buideldieren en honden)
Familie Gyropidae(op knaagdieren-cavia's)
Familie Laemobothriidae(op rallen, ooievaars en roofvogels)
Familie Menoponidae(op alle vogelordes)
Familie Ricinidae(op kleine zangvogels)
Familie Trimenoponidae(op Zuidamerikaanse buidel- en knaagdieren)
Familie Trinotonidae(op eendachtigen)
Familie Trochiliphagidae(op kolibries)

Onderorde Ischnocera
Familie Heptapsogastridae(op de Zuidamerikaanse tinamoes-vechtkwartels)
Familie Philopteridae(op alle vogelordes)
Soort Columbicula columbae(duivenluis)
Familie Trichodectidae(op zoogdieren)

Onderorde Rhyncophthirina
Familie Haematomyzidae(twee soorten, op olifanten en wrattenzwijnen)

Onderorde Anoplura
Familie Echinophthiriidae(op zeehonden, zeeleeuwen, walrussen en otters)
Familie Enderleinellidae(op eekhoorns)
Familie Haematopinidae(op hoefdieren)
Familie Hamophtiriidae
Familie Hoplopleuridae(op knaagdieren en insecteneters)
Familie Linognathidae(op evenhoevigen)
Familie Microthoraciidae(op kameelachtigen)
Familie Neolinognathidae
Familie Pedicinidae(op apen, inclusief de mens)
Familie Polyplacidae(op knaagdieren en insecteneters)
Familie Pthiridae(op mens)
Familie Ratemiidae

Systematiek
Traditioneel worden de dierluizen naar voedingswijze ingedeeld, de bijtende luizen als 'orde Mallophaga' (Grieks voor 'woleters') en de zuigende luizen als 'orde Anoplura'. Een recente cladistische analyse op basis van morfologische structuren onderbouwde de monofylie van de orde, met de Amblycera als basale afsplitsing van de stamboom, gevolgd door de Ischnocera. De Rhyncophthirina en Anoplura zijn elkaars nauwste verwanten.
De bijtende en zuigende luizen stammen waarschijnlijk af van een (vogel)nest bewonende, primitieve houtluis (orde Psocoptera) die zich heeft toegelegd op het opruimen van dode organische verbindingen zoals huid en veren waarvoor de hoge lichaamstemperatuur van de gastheer een noodzaak is. Bloeddrinken is een recentere ontwikkeling.

Behandelde taxa
Onderorde Ischnocera
Familie Philopteridae
Columbicula columbae (duivenluis)
Onderorde Anoplura
Familie Pediculidae
Pediculus capitis (hoofdluis)

%LABEL% (%SOURCE%)