zilvervisjes
Kenmerken
Middelgrote vleugelloze insecten, tot circa 15 mm lang. Lichaam afgeplat en puntig toelopend, bedekt met schubben.
Kop met lange, draadvormige voelsprieten. Facetogen klein en zijdelings ingeplant of ontbrekend; ze bestaan uit minder dan 30 lensjes. Ocellen afwezig. Monddelen exognaath. De maxillaire palpen niet langer dan de voorpoten.
Borststuksegmenten zijn zonder styli en missen eveneens pleurale suturen, episternum en epimeron. Abdominale segmenten 2-7 dragen aan de buikzijde een paar korte styli. Achterlijf met twee korte tot zeer lange, gesegmenteerde cerci die iets korter of even lang zijn als de eveneens gesegmenteerde epiproct in het midden: tezamen vormen zij drie 'staarten', die alle zijn voorzien van fijne borstels (vandaar de alternatieve naam: franjestaarten). De drie staarten worden meestal tamelijk gespreid gehouden.
Kleur: meestal grijszilver tot goudachtig zilver beschubd. Aan de bovenzijde donkerder dan aan de buikzijde.
Zilvervisjes springen niet, maar wel hard lopen en snel wegschieten in kleinste gaten en nauwste spleetjes.
Voorkomen
Wereldwijd verspreid, vooral in de (sub)tropische klimaatzones. De bekendste soort is de kosmopoliet het zilvervisje, Lepisma saccharina, die zich buiten de subtropen in vochtige, vorstvrije keukens en kelders ophoudt. Het ovenvisje, Thermobia domestica, is ook bijna wereldwijd verspreid en komt in gematigde streken vooral in allerlei goed verwarmde gebouwen voor, zoals bakkerijen, laboratoria en appartementen met cv-ketels.
Habitat
Bodembewoners. De habitat is tamelijk divers. Zilvervisjes komen meestal op vochtige locaties voor, maar er zijn er ook die de voorkeur geven aan tamelijk droge habitats. Soorten komen vrij levend voor onder schors en op de bodem in bladstrooisel. Een aantal soorten is grotbewoner. Andere leven als inquiline in mieren- en termietennesten.
Levenswijze en voortplanting
Bijna alle zilvervisjes leiden een nachtelijk leven en verschuilen zich overdag. De facetogen gloeien in het donker bij verlichting. Bij verstoring of gevaar rennen ze snel weg. Door hun afgeplatte lichaam kunnen ze zich in de nauwste spleetjes verbergen. Zilvervisjes zijn zeer kwetsbaar. Bij de minste aanraking zijn ze zwaar beschadigd of dood. Er zijn echter geen specifieke natuurlijke vijanden bekend.
De in mieren- en termietennesten levende soorten leven van organisch afval in de nesten, maar bedelen ook om voedsel bij hun gastheren. Vrijlevende Zygentoma leven van plantaardige producten; het zijn over het algemeen alleseters. De binnenshuis levende soorten nemen allerlei organische stoffen tot zich, onder andere zetmeel houdende producten, zoals meel en brood, maar ook de lijm van het behang, boekbindingen, foto’s etcetera. Ook kunnen ze bepaalde tapijten, textiel en papier (cellulose) aantasten. Het ovenvisje neemt ook dierlijke producten tot zich, die bijvoorbeeld in diervoedsel zijn verwerkt. Bij hoge dichtheden kunnen zilvervisjes en ovenvisjes behoorlijk schadelijk zijn.
Net als bij de rotsspringers is er een ingewikkeld paringsspel. Een succesvolle, indirecte spermaoverdracht is alleen mogelijk als het paar zich bij een wand bevindt die een ongeveer loodrechte hoek maakt met het substraat. In het begin staan mannetje en vrouwtje met de koppen tegenover elkaar en betasten ze elkaar met de voelsprieten. Dan begeeft het mannetje zich zijdelings van het vrouwtje en trekt een aantal spinseldraden uit een klier van het geslachtsapparaat scheef op de hoek van de wand naar de bodem. Aan één van de draden wordt een spermapakket (spermatofoor) bevestigt. Vervolgens kruipt het vrouwtje onder de scheef gespannen draden door met opgeheven achterlijf en probeert het spermapakket te traceren. Als de spermatofoor gevonden is wordt hij opgenomen in het geslachtsapparaat. Er zijn ook soorten zilvervisjes bekend zonder mannetjes die zich ongeslachtelijk (thelytook parthenogenetisch) voortplanten. De eieren worden met een kort legapparaat één voor één in gleuven gedeponeerd of vastgekleefd aan een substraat. Vaak camoufleert het vrouwtje ze met bodemmateriaal.
Zilvervisjes maken nauwelijks een metamorfose door. Nimfen lijken sprekend op de ouders, maar zijn in de eerste twee stadia nog vrijwel glad en kaal. In het derde stadium ontwikkelen zich 100-250 µm lange schubben, die zo gerangschikt zijn dat ze de zilverkleurige glans weerspiegelen. Lepisma soorten zijn na 6 vervellingen volwassen. Zilvervisjes vervellen ook als geslachtrijpe dieren nog regelmatig en verloren lichaamsaanhangsels kunnen daarbij regenereren. Levensverwachting: tot 4-6 jaar.
Systematiek
De mandibels scharnieren in een tweekoppig gewricht aan het kopkapsel. Met dit kenmerk staan ze binnen de Apterygota het dichts bij de overige, gevleugelde insecten uit de onderklasse Pterygota. Binnen de Zygentoma worden geen onderordes onderscheiden. Er zijn 5 families, 60 genera en circa 320 soorten bekend. Naar schatting moet nog 40% van de soorten worden beschreven. In Midden- en West-Europa komen 6 soorten voor.
Behandelde taxa
Familie Lepismatidae
Atelura formicaria (dwergmierengast)
Lepisma saccharina (zilvervisje, suikergast)
Neosterolepisma wasmanni (mierengast)