vliesvleugeligen
Kenmerken
De vliesvleugeligen vormen, alleen al met ca. 10.000 bekende soorten in Noordwest-Europa, vermoedelijk samen met de Coleoptera de grootste insectenordes ter wereld. Beide vleugels zijn vliesvormig, doorzichtig of getekend. Tijdens de vlucht is de voorvleugel door middel van een rij haakjes op de voorrand van de achtervleugel verbonden aan de achtervleugel. Alle vliesvleugeligen hebben bijtende monddelen, maar de volwassen dieren voeden zich met vloeibaar voedsel, dat met de tongvormige maxillen wordt opgelikt. Nectar is een favoriete energiebron. De vrouwtjes zijn gekenmerkt door een korte, middelgrote of zeer lange, naaldvormige legboor. Er worden 2 onderordes onderscheiden: de blad-, hout- en halmwespen en verwanten (Symphyta) zonder ingesnoerd achterlijf of wespentaille en de sluipwespen, wespen, bijen en mieren (Apocrita) met een duidelijk ingesnoerd achterlijf tussen het eerste en tweede segment. In de Apocrita bestaat het lichaam door die insnoering uit twee eenheden: het mesosoma en het metasoma. Het mesosoma bestaat uit het borststuk plus het eerste segment van het achterlijf, dan volgt de insnoering en het metasoma, dat uit de rest van het achterlijf bestaat. De Apocrita worden onderverdeeld in twee secties: de sluipwespen en galwespen en verwanten (Parasitica) en de angeldragers (Aculeata). Sluipwespen, ook wel parasitoïden genoemd, vormen een zeer soortenrijke en vormenrijke groep van zeer kleine wespjes van 0.1-0.2 mm tot vrij grote 10-15 cm lange dieren. Sluipwespen hebben een legboor van zeer variabele lengte ten opzichte van het lichaam. Vele soorten gebruiken die legboor om in andere insecten een gif in te spuiten ter verdoving en er later eitjes in, op of bij te leggen. De daaruit komende larven ontwikkelen zich ten koste van hun gastheer. Bij de angeldragers is de legboor sterk gereduceerd en vooral geschikt om heel gericht prooien mee aan te prikken of grote roofvijanden mee op afstand te houden door te steken. Alleen vrouwelijke wespen en bijen kunnen steken, omdat de angel oorspronkelijk een onderdeel is van het vrouwelijk geslachtsapparaat. Heel uniek is dat bij de angeldragers zich onafhankelijk vele malen eusociale soorten hebben ontwikkeld, die leven in een nest in groepsverband met een vrouwtje of koningin die de eieren legt en een groot aantal steriele vrouwtjes of werksters. Vooral bij de mieren hebben zich verschillende typen werksters of kasten ontwikkeld die verschillende taken uitoefenen binnen het nest. De larven van de Hymenoptera zijn planteneters (bladwespen), houteters (houtwespen), stuifmeeleters (bijen) of carnivoren (sluipwespen en andere wespen).
Behandelde taxa
Onderorde Symphyta
Onderorde Apocrita