Mantis religiosa

gewone bidsprinkhaan

Lengte 45-75 mm, augustus-november

Kenmerken
Grote, groen of bruin, zelden geel gekleurde bidsprinkhaan (066 1a g[/text][/image][/link], [link][image][filename]66_1b_g.jpg066 1b g). Mannetjes aanzienlijk kleiner en slanker dan de vrouwtjes, met langere antennen. Ook binnen de seksen is er behoorlijk veel variatie in de afmeting. In Zuid-Europa is deze soort groter dan in Midden-Europa. Meestal vliegen alleen de mannetjes.

Voorkomen
In warme en droge, struikrijke omgeving. In Zuid-Europa lokaal algemeen. Noordelijk tot in de Elzas en op zeer warme plaatsen langs de Boven-Rijn, Saarland. Ook in het zuiden van Zwitserland en in Tirol. Zeer zeldzaam op enkele locaties in het uiterste zuidoosten van Belgiƫ. Niet in Nederland.

Levenswijze
De gewone bidsprinkhaan leeft in het gras en andere lage vegetatie waartussen hij goed gecamoufleerd is en niet snel opvalt. Bidsprinkhanen jagen voornamelijk op zicht. De brede kop met de grote ogen op de beweeglijke nek volgt heel alert allerlei potentiƫle prooien (066 1e g). Een voorbij komende prooi wordt razend snel met de voorste poten gegrepen, die zich bij bidsprinkhanen als grote vangpoten hebben ontwikkeld. Aan de schenen en dijen zitten rijen doornen om een goede greep op de prooi te houden. De prooien bestaan veelal uit vliegen, motjes, maar ook uit vrij grote veldsprinkhanen (066 1b g) enzovoorts. Na het vangen worden zij direct naar de mond gebracht en opgepeuzeld. Soortgenoten zijn zeker niet veilig. Voor een mannetje is het soms riskant een vrouwtje te benaderen. Eerst raakt hij haar van achteren voorzichtig aan om uit te vinden of zij paringsbereid is, dan klimt hij razendsnel op haar en klemt zich met zijn vangpoten vast. Als het vrouwtje zich niet verzet benadert hij haar zijdelings met het achterlijf om genitaal contact te maken. De paring kan uren lang duren waarbij het vrouwtje rustig blijft (066 1c g), zitten, maar aan het einde van de paringssessie dient het mannetje op tijd bij haar weg zien te komen, anders loopt hij de kans door haar te worden geconsumeerd. Niet zelden gaat het mis en dient het mannetje indirect zijn eigen nakomelingen als voedsel (066 1f g). Na de paring vindt de eirijping plaats en zwelt het achterlijf van het vrouwtje op. De eieren worden omhuld door een eiwitachtig, schuimig pakket (066 1d g). De schuimige afscheiding wordt snel hard in de buitenlucht en in een pakket kunnen er wel honderd eieren worden gelegd. De eipakketten worden vaak op stenen afgezet, maar ook wel beschut aan plantentakjes. De eieren overwinteren en meestal in mei van het volgende jaar komen de nimfen uit. Deze komen eerst in een vlies als een soort wormpjes half naar buiten en uit die vliezen kruipen dan vervolgens miniatuur bidsprinkhaantjes, die weldra op jacht gaan naar prooi.

%LABEL% (%SOURCE%)