kleine groene sabelsprinkhaan
Lengte 22-33 mm, juli-oktober
Kenmerken
Lijkt veel op Tettigonia viridissima, maar met aanmerkelijk kortere vleugels, die niet verder reiken tot aan de knie van de achterpoot. Hierdoor is de lange legboor ook bij de volwassen vrouwtjes goed te zien (074 2a g).
Voorkomen
Vooral te vinden op die plaatsen waar Tettigonia viridissima ontbreekt. Dit zijn vooral vochtige weiden en moerasachtige plaatsen langs rivieren en in waterrijke omgevingen. De soort komt ook in gebergten voor. In Nederland (Zwolle) en in het zuidoosten van Belgiƫ in bepaalde gebieden algemeen, elders afwezig.
Levenswijze
Het sjirpen bestaat uit zeer luide, gelijkmatige aan elkaar geregen zoemgeluiden. De afzonderlijke geluiden vloeien in elkaar over. Alleen bij zeer koel weer, bijvoorbeeld in koude herfstnachten, zijn de afzonderlijke tonen duidelijk gescheiden te horen, omdat de vleugels dan langzamer bewegen dan in de zomer ([link][sound][filename]tettigon.movTettigonia cantans[/text][/sound][/link]).
Er zijn 6 nimfale stadia. Bij de laatste vervellingen zijn de springpoten zo lang geworden (074 2b g) dat ze uitsluitend door de dijen en schenen te knikken uit de oude huid of exuvium getrokken kunnen worden (074 2c g). Kort daarop worden de poten weer in rechte, stevige toestand gebracht door ze te strekken en ze een tijdje vlak langs elkaar naar beneden te laten hangen (074 2d g). Na de laatste vervelling worden ook de vleugels opgepompt met hemolimfe (insectenbloed). Door een plaats uit te kiezen waar ze recht naar beneden kunnen hangen krijgen ze op den duur hun normale grootte (074 2d g). Na de vervelling als de sprinkhaan weer hard is geworden eet hij eerst de oude, lege huid op, waar nog het nodige voedsel in zit.