Lengte 8-9 mm, mei-juni
Kenmerken
Bizar uiterlijk, maar wel typisch voor de familie Phymatidae, die verwant is aan de roofwantsen. Achterlijf driehoekig; kopschild verbreed met omhoog gebogen randen voorpoten gevormd als korte, krachtige vangpoten. Mannetje donkerbruin, vrouwtje gelig.
Voorkomen
Op bloemrijk, ongecultiveerd (kalk)grasland, op bloemen, in struiken en bomen. Zuidelijke soort. Een keer in Nederland aangetroffen (Groesbeek). In de zuidelijke Ardennen zeldzaam.
Levenswijze
De kleine, monstrueus gevormde wants is goed gecamoufleerd en wacht bij voorkeur op bloemen op prooi, onder andere margrieten. Andere insecten die op de bloem landen worden zo als het ware vanuit een hinderlaag vliegensvlug met de vangpoten gegrepen. Er worden vrij grote prooien gevangen, zoals vlinders ter grootte van blauwtjes. De bloemen vormen ook een ontmoetingsplaats voor mannetjes en vrouwtjes voor de paring (104 1b g).