Dichochrysa soort

Spanwijdte vleugels: 18-38 mm, mei-september

Kenmerken
Teer gebouwde, meestal groene of grijsgroene gaasvliegen, die uitsluitend op grond van het mannelijk geslachtsapparaat met zekerheid van andere genera gaasvliegen te onderscheiden zijn. De ca. 16 Europese soorten zijn tevens te herkennen aan een kleine, donkere vlek aan de basis van de vleugelrand van iedere vleugel (adulten niet geïllustreerd). De verschillende soorten zijn zowel aan de kleur en het vlekkenpatroon op het lichaam als aan de klauwvorm van de pootjes te determineren.
De larven zijn onmiddellijk te herkennen, omdat zij zich tooien met allerlei vreemd materiaal op de rug en zijkanten van hun lichaam.

Voorkomen
Vooral in warme en droge biotopen in de struiklaag en in bomen. Sommige soorten zijn cultuurvolgers en komen ook in het stedelijk gebied voor; vaak heel talrijk in parken en tuinen.

Levenswijze
De larven van sommige genera van gaasvliegen (Dichochrysa, Nothochrysa, Italochrysa, Chrysotropia en Cunctochrysa) hebben aan de zijkanten van het borststuk en het achterlijf stevige en lange, haakvormige borstels, die gebruikt worden om zich te camoufleren met allerlei vreemd materiaal. Afgebeeld (128 4 g) is een Dichochrysa larve die zich onder andere heeft getooid met lege, uitgezogen bladluishuidjes. De huidjes blijven aan de haarborstels kleven en dienen als camouflagepak tegen mieren die immers bladluiskolonies beschermen tegen binnendringers.

%LABEL% (%SOURCE%)