spinnende watertor
Lengte 32-43 mm, januari-december.
Kenmerken
Zeer grote, brons glanzend zwarte waterkever. Buikzijde van het borststuk met lange, naar achteren gerichte stekel. Onderzijde van het achterlijf licht dakvormig, maar niet gekield.
Voorkomen
Midden-Europa met een oostelijke verspreiding, voornamelijk in de lagere delen. In Nederland zeldzaam en alleen bekend van de provincies Groningen en Limburg. In stilstaand, plantenrijk water.
Levenswijze
De kever voedt zich vooral met plantendelen, maar ook wel met slakken en aas. De eieren worden in een op het wateroppervlak drijvend cocon gelegd (150 1b g). Er bevindt zich zijdelings een soort schoorsteen die voor de luchtverversing van de eieren zorgt. De wel tot bijna 7 cm lange, plomp gebouwde larve voedt zich bijna uitsluitend met waterslakken. Ze pakt de slak bij haar huisje en manoeuvreert de prooi in de gewenste positie door de kop rugwaarts naar achteren te buigen en zo steun te zoeken met haar lichaam (150 1c g). Van kleine slakken wordt het huisje gekraakt met de krachtige kaken en bij grote slakken wordt de kop naar binnen geschoven. Het slachtoffer wordt met verteringssappen bewerkt. De slakkenbrij wordt daarna naar binnen gezogen.
Gelijkende soorten
De nog iets grotere, zeer gelijkende, grote spinnende watertor of pekzwarte watertor (Hydrophilus piceus) is aan de buikzijde gekield. Deze kever is in Nederland en Belgiƫ veel algemener dan Hydrophilus aterrimus.