gemarmerde eikenbok
Lengte 13-22 mm, mei-augustus.
Kenmerken
Voelsprieten zeer kort. Halsschild met aan weerszijden een knobbel. Gehele lichaam gelig behaard. Dekschilden fijn donkergrijs gemarmerd, aan de randen een zwarte vlek met aan beide zijden een onscherp begrensde, gele dwarsband.
Voorkomen
Bij zonnige bosranden op bloemen. In Nederland vooral bekend van de Veluwe en Limburg.
Levenswijze
De larve (184 3b g) ontwikkelt zich in een platte vraatgang direct onder afgestorven schors van loofbomen, vooral eiken en beuken. De ontwikkeling neemt 2 jaar in beslag. De volgroeide larve knaagt een ovale poppenwieg, die met zaagsel wordt aangekleed en waarin de verpopping plaatsvindt (184 3c g). De kever kruipt nog voor de winter uit de pop, maar verlaat de poppenwieg pas in het volgend voorjaar. De kever kan men ’s winters vlak onder los schors vinden.
Gelijkende soorten
Rhagium inquisator is de algemeenste uit dit geslacht en wordt in naaldbossen gevonden. Bij deze soort zijn de dekschilden vlekkig grijs behaard met 2 onduidelijke, donkere dwarsbanden.