Lengte 7-9 mm, mei-augustus.
Kenmerken
Snuit zeer dun, bij het mannetje (202 1a g) iets korter, bij het vrouwtje (202 1b g) iets langer dan de dekschilden. Hele lichaam bedekt met lichtere en donkere, bruine schubachtige beharing. Behaarde bovenkant van het schildje langer dan breed.
Voorkomen
In eikenbossen plaatselijk niet zeldzaam.
Levenswijze
Het vrouwtje boort in de zomer een gat in een nog onrijpe eikel met haar zeer lange snuit. In dat gat worden 1-2 eieren gelegd. De larven leven van de inhoud van de eikel. In de herfst vallen zij op de grond, boren zich vervolgens door de wand naar buiten en overwinteren in de bodem. Verpopping in het volgend voorjaar.
Gelijkende soorten
De zeer gelijkende hazelnootboorder (Curculio nucum) en eikelboorder (Curculio villosus) zijn iets donkerder van kleur. Bij de hazelnootboorder is het behaarde stukje op het schildje ongeveer even zo lang als breed; larve in hazelnoten.