Mikiola fagi

beukengalmug

Kenmerken
Tot 12 mm hoge, naar boven puntig uitlopende, gladde gal aan de bovenkant van beukenbladeren (218 1a g).

Voorkomen
In Nederland en Belgiƫ algemeen op beuken in lanen en langs bosranden.

Levenswijze
De eerst groene gal kleurt zich gedurende de ontwikkeling van de larve meestal van geel tot diep rood. Kort voor de bladval laat de gal los van het blad en valt op de grond en de larve of pop overwintert in de gal op de grond. Aan het voormalige contactpunt met het blad blijft een dun, wit vliesje over dat de opening van de galkamer afsluit. Nog in de herfst of in het volgend voorjaar verpopt de larve (218 1b g). De galmug komt ongeveer aan het einde van maart of begin april naar buiten. De 4-5 mm lange galmug behoort tot een van de grootste, inheemse soorten (218 1c g). Bij het uitkomen stoot de galmug het afsluitende vliesje kapot en kruipt naar buiten. De rode, 0,3 mm grote eieren worden vaak nog in de niet uitgelopen beukenknoppen gelegd. De eieren worden solitair of in groepjes gelegd. De uit de eieren gekropen, jonge larven beginnen direct rond de nerven van de jonge, ontluikende bladeren te zuigen. Als reactie op het zuigen vormt het beukenblad in de loop van het voorjaar en in de zomer de goed herkenbare beukengal waarin de larve zich verder zal ontwikkelen.

%LABEL% (%SOURCE%)