mierenzweefvliegen
Lengte 8-12 mm, mei-juli.
Kenmerken
Gedrongen gebouwde, ietwat bochelig uitziende zweefvliegen. Afgebeeld is Microdon eggerli met een dichte, roestrode en grijze beharing (234 2a g).
Voorkomen
Microdon eggerli komt langs bosranden en op de zandgronden voor in een afwisselend droog en nat biotoop met vennetjes. In Nederland en België doorgaans zeldzaam. In Nederland onder andere bekend van de Veluwe (Eper heide) en de Utrechtse heuvelrug.
Levenswijze
De larven bezitten aan de buikzijde een kruipvoet waardoor zij een beetje op een naaktslak lijken. Zij hebben echter ook aan de achterzijde een donkerbruine verhoging waarin, net zoals bij alle andere vliegen, 2 ademhalingsopeningen zitten, die bij echte slakken ontbreken (234 2b g). Verder worden de larven gekenmerkt door een netvormig donker patroon over hun geelbruine lichaam. De larven houden zich meestal onder stenen of boomschors op, steeds in of in de buurt van mierennesten. Zij voeden zich hier waarschijnlijk met afvalstoffen uit het nest. Echter, zij zouden zich ook als minder vriendelijke gasten kunnen gedragen door de wortelluizen, die de mieren als een soort “melkkoeien” houden, te consumeren.
Gelijkende soorten
In Nederland komen naast Microdon eggerli nog 2 andere soorten voor. M. mutabilis onderscheidt zich door een rood schildje. M. devius heeft daarentegen een donkere beharing tussen de vleugelinplanting (een lastig kenmerk). Het voorkomen van M. devius beperkt zich in Nederland alleen tot Zuid-Limburg op droog kalkgrasland, zoals de Vrakelberg.