grote mierwesp
Lengte 10-17 mm, mei-augustus.
Kenmerken
Zoals bij de meeste mierwespen is het mannetje (260 1a g) gevleugeld en het vrouwtje (260 1b g) vleugelloos. Lichaam dicht en grof gepuncteerd. Het middelste deel van het borststuk roodbruin, de rest zwart gekleurd. Achterlijf met brede, witte haarbanden, waarvan de laatste in het midden onderbroken zijn. Mannetjes met sterk verdonkerde vleugels en met blauwe glans over het lijf.
Voorkomen
In zeer verschillende biotopen, zoals kalkgraslanden, heidevelden, lichte bossen, open zandvlakten en in gebergten. Zeldzaam. In Nederland recent slechts zeer lokaal gevonden en ook in Belgiƫ bekend van enkele vondsten.
Levenswijze
De mannetjes, die zelden worden gevonden, bezoeken vooral schermbloemen. Het vrouwtje bezoekt hommelnesten voor de voortplanting, vooral de akkerhommel schijnt vaak bezocht te worden. Ze worden vermoedelijk aangetrokken door de honinggeur. De hommels vallen de wesp vermoedelijk niet aan in het nest. De larven ontwikkelen zich parasitair op hommellarven. Onder gunstige omstandigheden kunnen er 2 generaties worden voortgebracht. Bij verstoring maakt de wesp snelle pompbewegingen met het achterlijf en ontstaan er tsjirptonen, die blijkbaar de vijand moeten waarschuwen voor de pijnlijke steek die wesp kan toebrengen.