gewone graafbijendoder
Lengte 8-12 mm, juni-september.
Kenmerken
Duidelijk kleiner dan de grote knoopwesp. Achterlijf zeer variabel getekend, met enkele geheel zwarte en enkele geel gevlekte segmenten. Derde tergiet geel met zwarte driehoek.
Voorkomen
Bij voorkeur op open, zandige vlakten, maar ook op vaste, lemige of lösshoudende grond. Ook in stedelijke omgeving.
Levenswijze
De nesten lijken op die van Cerceris arenaria, maar zijn minder diep. Als prooien worden groefbijen (Halictus en Lasioglossum) en zandbijen (Andrena) gevangen.