bijenwolf
Lengte 8-17 mm, juni-september.
Kenmerken
Middelgrote graafwesp met opvallend grote kop. Achterlijf vooral geel met zwarte, naar achter driehoekig verbrede dwarsbanden aan de voorrand van de tergieten. Voorzijde van de kop geel, daaronder een gele tekening in de vorm van een kroontje met 2-3 spitse figuren.
Voorkomen
Open, zandige of lemige plekken; graag in zonnige steilwanden. Nestelt ook onder plaveisel in stedelijke gebieden.
Levenswijze
Deze bijenwolf moet niet worden verwisseld met de bonte kever Trichodes apiarius met dezelfde Nederlandse naam. De bijenwolf jaagt bijna uitsluitend op honingbijen die door een bliksemsnelle aanval tijdens het bloembezoek worden gevangen en met de gifangel worden verlamd (286 3a g). De honingbij weert zich wel door terug te steken, maar de angel glijdt steeds weg over het gladde lichaam van de wesp. Bijenwolven gebruiken de bijen ook om zich te voeden door met het eind van hun achterlijf de honingmaag van de bij plat te drukken, zodat er nectar uit de mond van de bij komt dat opgelikt wordt. Daarna draait ze de prooi op de rug en transporteert ze de bij met de buikzijde naar boven door de lucht naar het nest (286 3b g[/text][/image][/link], [link][image][filename]286_3c_g.jpg286 3c g). De hoofdgang van het nest kan een diepte hebben van 20 cm tot wel 1 m. Het achterste deel vertakt zich meestal in 5-10 broedcellen ter grootte van een duivenei. De bijenwolf doet aan massabevoorrading en voert de larve niet bij tijdens de ontwikkeling. Voor mannelijke nakomelingen worden meestal minder (1-3) bijen aangesleept dan voor vrouwtjes (3-6 exemplaren).