vierbandgroefbij
Lengte 15-17 mm, januari-december.
Kenmerken
Eén van de grootste, solitair levende groefbijen. Kop, borststuk en poten lichtbruin behaard. Eerste 4 achterlijfssegmenten op het eind met dichte witte, in het midden versmalde of onderbroken haarbandjes. Mannetjes met lange, behaarde antennen.
Voorkomen
Vooral op steilwanden met vaste zandige, lemige of lösshoudende bodem, b.v. in holle wegen. In Nederland vermoedelijk verdwenen, in België vroeger bijna overal voorkomend, maar nu ook daar sterk achteruit gegaan.
Levenswijze
De bijen vliegen al in juli, paren dan en alleen vrouwtjes overwinteren. Het vrouwtje graaft na de overwintering bij voorkeur in een steilwand een 10 cm lange, schuin aflopende gang. Op het eind van deze gang bouwt ze op zeer vernuftige wijze een soort raat van leem, samengesteld uit 15-20 cellen en omgeven door een holle ruimte (294 1b g). Omdat het vrouwtje een ongewoon lange levensduur heeft van een jaar, leeft ze nog op het eind van de broedfase als de eerste nakomelingen al uit gekomen zijn. Die verlaten echter het nest en helpen niet verder met de nestbouw.