kolibrievlinder
Spanwijdte vleugels 40-50 mm, januari-december
Kenmerken
Borststuk en voorvleugels bruingrijs met vage dwarsstrepen, achtervleugels oranjegeel. Achterlijfspunt met karakteristieke zwart-wit geblokte tekening.
Voorkomen
In Zuid-Europa standvlinder. Sterke trekker, bereikt jaarlijks vanuit het zuiden heel Europa. De soort wordt de laatste jaren talrijker waargenomen dan voorheen, maar komt in Nederland en Belgiƫ meestal niet de winter door.
Levenswijze
Het aantal kolibrievlinders dat jaarlijks NW- en Midden-Europa bereikt is sterk wisselend. In tegenstelling tot vele andere pijlstaartvlinders is de kolibrievlinder dagactief. De vlinder wordt net als een kolibrie zwevend voor bloemen waargenomen en zuigt nectar met de lange tong zonder op de bloem te gaan zitten (366 3 g). Hij produceert een hoorbaar zoemgeluid. De soort wordt vaak in tuinen gezien. De rups is groen of bruin met aan weerzijde een witte en een gele lengtestreep. Voedselplant: walstro-achtigen, met name geel walstro, vroeger voor 1880 in zeeland op meekrap. De soort kan twee generaties per jaar realiseren. Een deel van de in noordelijke gebieden ontwikkelde vlinders vliegt in de herfst terug naar Zuid-Europa. Sommige, in Nederland overwinterde vlinders kunnen al in zachte december- of januari-maanden uitvliegen.