purperbeer
Spanwijdte vleugels 40-55 mm, juni-juli
Kenmerken
Voelsprieten geelgrijs, bij het mannetje lang gekamd, bij vrouwtje gezaagd. Kop en borststuk citroengeel. Achterlijf okergeel. Met zwarte rug en zijvlekken. Voorvleugels geel met 5 dwarsrijen van matgrijze tot bruinige vlekken, die naar de voorrand toe in grootte toenemen.
Achtervleugels diep purperrood met ongeveer 3 grotere, zwarte vlekken in het midden en een dwarsrij van kleinere, zwarte vlekken in de buurt van de vleugelbasis. aan de vleugelranden gele franje. Onderzijde licht okergeel en de voorvleugels licht purper bestoven bij voor- en buitenrand (374 6 g).
Voorvleugels van het vrouwtje met intensievere geelkleuring en de achtervleugels krachtiger rood.
Voorkomen
Van laagland tot in het middelgebergte. Bekend van droge, warme, bosachtige biotopen, hellingbossen en kalkgraslanden.
Vrijwel geheel Europa, rond de Zwarte Zee tot in Oost-Azië en Japan. In Oost-Europa verspreid en algemeen. In vele delen van Noord- en Midden-Europa zeldzaam geworden en plaatselijk uitgestorven. Niet in Denemarken en langs de Noordzeekust.
In Nederland en België in zandige streken in de zuidoostelijke helft, lokaal zeldzaam.
Levenswijze
Mannetjes vliegen vaak overdag op zoek naar vrouwtjes.
De vlinder heeft in het noorden doorgaans één generatie per jaar, maar in Zuid-Europa is er een tweede, onvolledige generatie in september.
De donkergrijze rups met fluweelzwarte ringen en dichte, grijze en roestkleurige beharing is polyfaag. Zij leeft vooral op kruidachtige planten en struiken, zoals heidebremsoorten (Genista) en ook op walstro-achtigen (Galium), bijvoet (Artemisia), Prunus-soorten, brem (Cytisus), druif (Vitis), kaasjeskruidachtigen (Malva) en wilgen (Salix). De rups overwintert.