gletsjervlinder
Spanwijdte vleugels 50-55 mm, mei-augustus
Kenmerken
Bovenzijde vleugel bruin met oogvlekken met witte kernen in een roodachtige band. Onderzijde achtervleugel gemarmerd bruin met wit adernet.
Voorkomen
Uitsluitend in de Alpen op 1400-2900 m hoge, droge grazige plaatsen met rotsen of puinhellingen.
Levenswijze
De vlinder is goed aan de kou aangepast en heeft een tweejarige ontwikkeling. Hij is om de twee jaar talrijker dan de tussenliggende jaren. De dieren zijn schuw en moeilijk te benaderen. De mannetjes hebben een territorium dat zwaar bevochten wordt op de concurrenten. Meestal gebruiken zij een steen als uitkijkpost over hun gebied en verdedigen het tegenover indringers.