Spanwijdte vleugels 15-35 mm, juni-augustus
Kenmerken
Deze bruingeel getekende soort doet denken aan een kleine bidsprinkhaan vanwege de voorste paar vangpoten. Net zoals bij de meeste bidsprinkhanen is de prothorax sterk verlengd en de als een zakmes inklapbare voorpoten zijn sterk naar voren ingeplant. De getande schenen van de vangpoten kunnen in rust zover naar achteren worden geklapt dat ze zelfs nog achter het heupgewricht komen (132 3a g). De facetogen zien eruit als die van gaasvliegen en zijn bont metallisch gekleurd.
Voorkomen
Wijd verspreid in het Middellandse Zeegebied samen met 4 andere soorten. Vrijwel geen noordelijke vindplaatsen. Niet in Nederland en België.
Levenswijze
De soort is zowel overdag als ’s nachts actief, maar houdt zich vaak stil aan de onderzijde van bladeren en is dan zeer moeilijk te vinden. Met de vangpoten worden kleine insecten gevangen, zoals vliegen en muggen (132 3b g). Net als gaasvliegen worden de eieren op steeltjes gelegd op beschutte plaatsen en op boomschors. De larve overwintert zonder voedsel te hebben opgenomen, vervelt in het voorjaar en gaat dan pas foerageren. Zij zoekt daarvoor een gastheer die bestaat uit een wolfsspin met een eicocon. De larve dringt bij het eicocon naar binnen en consumeert de eieren. Dat biedt haar zoveel voedsel dat ze daarna direct kan verpoppen. De kans dat er echter ooit een eicocon wordt bemachtigd moet erg klein worden geschat. Vandaar dat een vrouwtje wel 8000 eieren legt om het risico te spreiden, zodat in ieder geval een paar nakomelingen zich ooit succesvol zullen ontwikkelen.