Drilus concolor

donkere slakkenvreter

Lengte mannetje 4-5 mm, vrouwtje 12-16 mm, mei-augustus.

Kenmerken
Beide seksen zeer verschillend (seksuele dimorfie). Mannetje zwart met gekamde voelsprieten en normaal ontwikkelde dekschilden en achtervleugels. Vliegt echter zelden. Vrouwtje veel zwaarder dan mannetje, larvivorm zonder dekschilden en achtervleugels en eenvoudige, kleine voelsprieten.

Voorkomen
In Midden- en Zuid-Europa plaatselijk niet zeldzaam in bosachtige, schaduwrijke met gras begroeide omgeving en bij rotswanden en muren. In Nederland maar van een paar provincies bekend, zeldzaam.

Levenswijze
Slakkenvreters zijn onmiskenbare kevers (2 soorten in Nederland). De huisjesslakken etende larve kan men vinden door slakkenhuisjes te verzamelen waar ze soms in zitten, maar ze hebben vooral in zuidelijkere streken ook de gewoonte langs muren omhoog te kruipen op jacht naar slakken. De larve heeft daarvoor vingervormige uitstulpsels aan het achterlijf. Verder is ze te herkennen aan de rode beharing. Als de larve een slak vindt kruipt ze op zijn huisje, laat zich een tijdje meevoeren, maar bijt ten slotte toe (154 5b g). Als reactie hierop trekt de slak zich terug, maar komt even later weer naar buiten, waarna hij nog een keer gebeten wordt. Dit kan zich meer malen herhalen. In de beet zit een gif dat de slak op den duur toch verlamt. De larve sleept het slakkenhuis naar een verborgen plek en consumeert hem daar met behulp van verteringssappen. De volgroeide larve vervelt nog een keer, sluit de opening af met haar laatste exuvium en overwintert in het slakkenhuis (154 5c g). In het voorjaar volgt de verpopping. Mannelijke larven gebruiken veel kleinere slakjes dan vrouwelijke exemplaren; vandaar het enorme verschil in biomassa. Vrouwelijke kevers zijn niet veel meer dan wandelende eizakken.

%LABEL% (%SOURCE%)