sierlijke veldwesp
Lengte 10-15 mm, januari-december.
Kenmerken
Kleiner en sierlijker getekend dan de Franse veldwesp. Voelsprieten van boven donkerbruin tot zwart van kleur, van onderen geel. Kopschild van het mannetje geel (274 3b g[/text][/image][/link], linker dier), kop naar onder toe sterk versmald; die van het vrouwtje breder ([l]274_3b_g.jpg274 3b g[/text][/image][/link], rechter dier) en met een brede zwarte streep op het kopschild.
Voorkomen
In zonnige, open ruderale terreinen en schraalgraslanden, zowel in droge als vochtige biotopen. Zuid-Europese [l][m]Glossary[/m][r]species[/r]soort die zich de laatste decennia sterk noordelijk verspreid. In Zuid-Duitsland nu algemeen, in 1995 voor het eerst in Zuidoost-Belgiƫ aangetroffen, (nog) niet in Nederland gevonden.
Levenswijze
De soort bouwt haar nest in tegenstelling tot de Franse veldwesp steeds vrij op stenen of aan plantenstengels (274 3a g). Zij is daarom makkelijk te observeren. De koningin(nen) en werksters gaan echter sneller tot de aanval over als men het nest te veel verstoord. Hun steken zijn weliswaar pijnlijk, maar in vergelijking met steken van Vespinae in korte tijd uitgewerkt. De enkele raat bereikt in de zomer een doorsnede van ongeveer 5 cm en een kolonie bestaat zelden uit meer dan 30 individuen. Rond deze tijd worden de eerste mannetjes gesignaleerd. Al in augustus ontstaan duidelijke degeneratieverschijnselen. Het aantal wespen loopt steeds meer terug en steeds vaker beginnen de werksters en de jonge koninginnen de larven uit de broedcellen te trekken om ze tot vleesballetjes te kauwen en ze te consumeren.