grote harsbij
Lengte 11-12 mm, juni-augustus.
Kenmerken
In tegenstelling tot de andere Anthidium soorten vrijwel zonder gele tekening. Mannetjes wel met geel gekleurd gezicht. Achterlijf erg kort, vrij dichte, bruingrijze beharing.
Voorkomen
Langs zonnige bosranden met kruidige vegetatie. Sterk achteruit gegaan en waarschijnlijk verdwenen uit Nederland; ook zeldzaam in Zuidoost-Belgiƫ.
Levenswijze
Vroeger in een apart genus Trachusa geplaatst. De vrouwtjes nestelen in de grond, vaak in groepjes. In de schuin gegraven, ongeveer 10 cm lange nestgang (later met zijgangen) worden broedcellen gebouwd die met meerdere bladrollen palissadeachtig bekleed zijn. De stukken blad (meestal berk) worden met de kaken aan de rand van het blad in 2 mm brede repen gesneden en opgerold vervoerd (300 5 g). Daarna worden er brokjes hars naar het nest gevlogen waarmee de bladrepen tot een massieve celwand worden verkleefd. Hierdoor ontstaan er ongeveer 2 cm lange, tamelijk smalle broedcellen.