tweekleurige metselbij
Lengte 9-11 mm, mei-juni.
Kenmerken
Vrouwtje lijkt op gehoornde metselbij, kop en borststuk zwart, achterlijf helder vosrood behaard, evenals de buikschuier, maar de hoorntjes ontbreken. Mannetje geelgrijs behaard over het hele lichaam, behalve het roodgeel behaarde laatste achterlijfssegment.
Voorkomen
Op zonnige, droge schraallanden, langs bosranden en in groeven. Zuidelijke soort, in Nederland beperkt tot Zuid-Limburg, ook in Zuidoost-België.
Levenswijze
O. bicolor bouwt haar nesten uitsluitend in lege slakkenhuisjes. De mannetjes gaan al in het vroege voorjaar op zoek naar nog niet uitgevlogen vrouwtjes in slakkenhuisjes om te paren. De vrouwtjes zoeken vanaf mei slakkenhuisjes van volwassen tuinslakken, zoals die van Cepaea, Arianta, Bradybaena en jonge wijngaardslakken. Een geschikt slakkenhuis wordt eerst met snelle, roterende bewegingen met de opening zijdelings naar boven gelegd, zodat de bij ongehinderd naar binnen kan komen. Vervolgens vliegt zij naar een plant in de buurt en bijt daar kleine bladstukjes af, die met toevoeging van speeksel tot een groene brij worden verwerkt, het zogenaamde plantencement. Dit plantencement wordt in de kaken naar het nest gevlogen en over het oppervlak van het huisje verdeeld. Dan wordt er nectar en stuifmeel verzameld (304 1a g) waarop een ei wordt gelegd. Kort daarna bouwt ze een wand uit plantencement. Vervolgens draagt ze snel achter elkaar steentjes, kleine houtsnippers en dergelijke naar binnen en stapelt deze los tegen de groene wand (304 1b g). Daarna bouwt ze nog een tweede wandje van plantencement, zodat er samen met de barricade van los materiaal een stevige eindprop ontstaat die de broedkamer van buiten af goed afsluit. Nu begeeft de bij zich onder het slakkenhuis en draait de naar boven gerichte uitgang naar beneden. Daarna graaft ze onder het huisje een gat, zodat het geheel in de bodem verzinkt. Tenslotte strooit ze nog een groot aantal grashalmen en/of dennennaalden over het slakkenhuis (304 1c g) om het goed te camoufleren (304 1d g). Voor het voortbrengen van slechts een nakomeling heeft de bij 2 volle dagen nodig. Als er gedurende haar leven van 2 maanden veel koud en regenachtig weer is kan de bij niet uitvliegen en zal zij geen of hoogstens maar een paar nakomelingen kunnen realiseren. In noordelijke gebieden is deze soort dus erg kwetsbaar. Foto [link][image][filename]34_1e_g.jpg304 1e g[/text][/image][/link] illustreert achtereenvolgens de voedselvoorraad in het binnenste deel van het slakkenhuis, daarop het ei, de eerste wand, de barrière en de eindwand.