waterlelievlinder
Spanwijdte vleugels 22-30 mm, juni-augustus
Kenmerken
Vleugels wit met contrasterende bruine en grijze, bochtige en getande figuren.
Voorkomen
Algemeen bij stilstaande, plantenrijke wateren.
Levenswijze
De overwegend nachtactieve mot zit overdag meestal aan de onderzijde van bladeren en stengels, steeds met de kop naar beneden. De gelige tot groenige rups eet bij voorkeur de bladeren van drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans), maar is ook op andere drijvende waterplanten te vinden. Na het uitkomen mineert de rups eerst in het blad. Daarna bijt ze een ovaal stuk blad af en spint ze dit over de onderkant van het blad waarmee ze zich voedt (332 1a g[/text][/image][/link], [link][image][filename]332_1b_g.jpg332 1b g). Vaak wordt er ook uit 2 stukjes blad een transportabel huisje of zakje gebouwd. In de eerste 2 stadia kan het rupsje zuurstof uit het water opnemen door de huid. In het derde stadium is de cuticula waterafstotend en ademt de rups atmosferische lucht d.m.v. tracheeën uit de luchtbel in haar behuizing. De lucht wordt regelmatig ververst, doordat de rups de voorkant van haar lichaam boven het wateroppervlak uitstrekt. Verpopping vindt plaats in haar huisje aan een stengel ongeveer 5-10 cm onder water. Bij het uitkomen is de mot door lucht omgeven en wordt zo direct naar het wateroppervlak getransporteerd, waarna de vleugels zich kunnen strekken.