heidewortelboorder
Spanwijdte vleugels 22-36 mm, mei-juli
Kenmerken
Voorvleugel mannetje (338 1a g) licht roodbruin, met gelig witte, donker omrande rijen vlekken, die van het vrouwtje (338 1c g[/text][/image][/link], bovenste dier) grijsbruin met brede, donkerbruine, bochtige dwarsbanden.
Voorkomen
Tamelijk algemeen in heideterreinen en langs bosranden.
Levenswijze
De volwassen vlinders nemen met hun sterk gereduceerde [l][m]Glossary[/m][r]monddelen[/r]monddelen geen voedsel meer op. Bij het mannetje zijn de achterpoten ook sterk gereduceerd: de tarsen zijn vrijwel verdwenen en de schenen kort en knopvormig verdikt. Bovendien zijn de schenen aan de binnenkant hol en bezet met een bosje gele, haarvormige geurschubben. Gewoonlijk worden de achterpoten langs het lichaam gehouden en de geurschubben opgeborgen in een zijdelingse uitsparing ("tasje") van het lichaam. Om te baltsen vliegt het mannetje kort voor zonsondergang naar een open plek in het bos of naar een bosrand. Daar spreidt hij de geurschubben wijd uit en voert een soort pendelvluchten uit van tak naar tak met uitstaande geurschubben. Vaak zet hij zich een tijdje neer op een tak met wijd uitgespreide voorvleugels en klapperende achtervleugels (338 1a g[/text][/image][/link], [link][image][filename]338_1b_g.jpg338 1b g). Zo worden de sekslokstoffen in de omgeving verspreid en lokken zij weldra een vrouwtje aan voor de paring. Als er een vrouwtje nadert stort het mannetje zich op haar en daalt het paar even later af in gras (338 1c g). De wittige rupsen leven in of op wortels van verschillende soorten planten, waaronder brandnetels.