Phalera bucephala

wapendrager

Spanwijdte vleugels 42-55 mm, mei-augustus

Kenmerken
Voorvleugels tamelijk smal en grijs met zilverkleurige schubben en een geelbruine vlek in de vleugelpunt. Beschubbing op de thorax van voren diep afgesneden en net als de vlek in de vleugel geelbruin van kleur.

Voorkomen
In allerlei soorten biotopen met bomen en stuiken, ook in stadsparken en tuinen. Tot op een hoogte van 1600m.

Levenswijze
Vlinder zit in rust met de kop diep naar onderen en vouwt de vleugels dicht tegen het lichaam en vertoont zo opvallende gelijkenis met een afgebroken (berken)takje. Vrouwtje legt de halfronde eieren met zwarte punt in het midden in groepjes aan de onderkant van de bladeren van de voedselplant (356 1b g). De rups is zeer polyfaag en leeft onder andere op eik, berk, beuk, linde en bepaalde soorten wilgen. De jonge rupsen blijven de eerste dagen dicht bij elkaar en eten gezamenlijk van hetzelfde blad. Later verspreiden zij zich over de boomtak. De gele rupsen hebben op de rug en de flanken opvallende zwarte lengtestrepen die steeds onderbroken zijn bij de grenzen van de segmenten (356 1c g). Met deze tekening lijken de rupsen van de wapendrager enigszins op die van het grote koolwitje, maar ze zijn langer behaard, hebben een zwarte kop en leven niet op kruisbloemen. Ze worden bovendien ook veel groter en zijn pas volgroeid bij een lengte van ca. 60 mm. Verpopping vindt plaats in de grond, waar de pop overwintert zonder cocon.

%LABEL% (%SOURCE%)