tauvlinder
Spanwijdte vleugels 55-85 mm, april-juni
Kenmerken
Vleugels donkerbruin tot okergeel met zwart omringde, blauwe oogvlekken, die in het centrum vaak een nagelvormige, witte vlek hebben. Op onderzijde alleen op voorvleugels oogvlekken.
Voorkomen
In heel Europa tamelijk verspreid in beukenbossen en -hagen.
Levenswijze
Vrouwtjes zitten overdag dicht bij de bodem op boomstammen en lokken de wild vliegende mannetjes aan met sekslokstoffen. In een jong stadium hebben de groene rupsen van boven gespleten, rood-witte doorns op de rug (368 3b g). De volgroeide rups is eveneens groen met een witte flankstreep en heeft geen doorns meer. Voedselplant: beuk, zelden op andere loofbomen.