Lestes sponsa

gewone pantserjuffer

Spanwijdte vleugels 40-50 mm, juni-oktober

Kenmerken
Vleugels in rust meestal schuin opengesperd, zoals bij alle Lestes-soorten (044 1a g). Mannetjes deels groenmetallisch, deels grijsblauw berijpt. Berijping loopt door tot over de 2 voorste achterlijfssegmenten. Vrouwtjes hebben meer koperkleuren, zonder blauwe berijping. Pterostigma zwartbruin. Vooraangezicht van de kop (044 1e g).
Nimf met afgeronde, donker dwarsgebandeerde kieuwbladen (044 1c g).

Voorkomen
Langs stilstaand water; slootjes en plassen.

Levenswijze
Zoals bij alle libellen buigt het vrouwtje haar achterlijf naar voren om contact te maken met het geslachtsapparaat van het mannetje op het eerste achterlijfssegment om sperma te ontvangen (044 1d g) Voor de eileg zoekt een paar (ook wel tandem genoemd) een plantenstengel uit, bijv. een bies (044 1f g). Ze kruipen dan langs de stengel ongeveer een halve meter tot onder het wateroppervlak. Het vrouwtje steekt daarbij telkens haar legboor in het weefsel van de plant om haar eieren in rijen af te zetten (044 1b g). Onder water zijn de insecten omgeven door een laagje lucht, zodat ze ook kunnen ademen en de lucht als een soort “duikersklok” gebruiken. Ongeveer na een half uur, soms nog langer, kruipen de dieren weer naar boven.

Gelijkende soorten
Bij de iets grotere tangpantserjuffer (Lestes dryas) reikt de blauwe berijping van het mannetje niet verder dan tot aan het midden van het tweede achterlijfssegment. Deze soort heeft een voorkeur voor ondiepe, begroeide watertjes in bossen. In Drenthe en Midden-Nederland vrij algemeen, elders zeldzamer. Ook in België niet zo algemeen.

%LABEL% (%SOURCE%)