Aeschna juncea

venglazenmaker

Spanwijdte vleugels 85-100 mm, juni-oktober

Kenmerken
Achterlijf mannetje zwart met grotere blauwe vlekken en smalle, gelige dwarsbandjes (050 2a g). Bij vrouwtje zwart met groene vlekken.

Voorkomen
In Nederland vrij algemeen alleen bij vennen en hoogveen op de zandgronden, niet in de duinen. De venglazenmaker heeft in Europa het grootste verspreidingsgebied van alle glazenmakers.

Levenswijze
Na ongeveer twee jaar kruipt de nimf uit het water voor de gedaanteverwisseling naar de volwassen libelle. Dit kan plaatsvinden in de lange periode van juni tot augustus. Meestal kruipt de nimf kort na zonsopgang enige decimeters boven het wateroppervlak omhoog, langs een stengel van een bies en verankert zich daar stevig met de poten vast. Enige tijd later vinden er pompbewegingen plaats waardoor de nimfale huid barst en de libel zich door een geperforeerde scheur in de rugzijde van het borststuk naar buiten wringt (050 2b g). Eerst valt zij naar achteren en blijft met de kop naar beneden aan de punt van haar achterlijf hangen dat nog net is verankerd aan de oude nimfale huid (het exuvium) (050 2c g). Na ongeveer een half uur buigt de glazenmaker naar voren en grijpt zich vast met de poten aan het exuvium, koppelt het achterlijf los en laat het lichaam hangen. De huid van de glazenmaker is nu harder geworden. Vervolgens worden de vleugels opgepompt, die als een soort slappe lappen langs het lijf hingen. De vleugels worden groter doordat er bloed of hemolimfe in de aderen stroomt (050 2d g). Als de vleugels ook hard zijn, na ongeveer 1,5 uur, kan de glazenmaker de eerste vlucht maken. De kleur is nog wat bleekgroen. Het uitkleuren neemt nog enige dagen in beslag.

%LABEL% (%SOURCE%)