Labidura riparia

Lengte 13-26 mm, januari-december

Kenmerken
Grote soort. Basis kleur geel met zeer variabele, donkere tekening. Tangen lopen in beide seksen recht, die van het mannetje (064 4a g) hebben aan de binnenkant een tand.

Voorkomen
Typische bewoner van zowel de kust- als de rivierduinen, aldaar in het fijne zand. Zeldzaam.

Levenswijze
Deze insecten leven in gangen in de grond, die zij zelf graven door het materiaal van binnenuit telkens naar buiten te schuiven. Vaak liggen de holletjes onder stenen en stukken hout. Zo zijn deze oorwormen makkelijk te vinden. Vooral de mannetjes nemen direct een karakteristieke dreighouding aan wanneer men hun schuilplaats bloot legt: zij krommen dan hun achterlijf naar boven en naar voren en steken dan hun vermeende vijand de gevaarlijk uitziende tangen toe (064 4b g). De gevaarlijk uitziende tangen kunnen de mens overigens niet verwonden. De dreighouding is puur bluf.

%LABEL% (%SOURCE%)