Subordo Ensifera

langsprieten

Kenmerken
Alle hoofdkenmerken gegeven in de orde Orthoptera.

Ensifera hebben lange, draadvormige voelsprieten vaak met meer dan 30 segmenten, behalve in de Australische, ondergronds levende cooloola monsters (familie Cooloolidae), die korte antennen hebben. De voelsprieten kunnen bij sommige soorten wel drie keer zo lang zijn als het lichaam. Dit heeft ze de populaire naam "langsprieten" bezorgd.
De mandibels zijn relatief lang en hebben minstens één prominente 'hoektand'.
In de families waar de mannetjes striduleren zijn modificaties in de voorvleugels te vinden, zoals een verdikte ader met een kam op de ene vleugel en de rasp op de andere, inclusief de membraanachtige gedeelten die het geluid resoneren en versterken.
De gehoororganen liggen in de voorscheen (tibiae). Ze bestaan uit een gat met een trommelvlies dat verbonden is met gemodificeerde tracheeën naar de vergrote mesothoracale audio-stigmata die getransformeerd zijn om te horen.
De tarsen hebben 3 of 4 segmenten.
De legboor bestaat uit 6 kleppen die afgeplat sabelvormig (sabelsprinkhanen) of degenvormig (krekels) is uitgegroeid. Bij een aantal groepen is de legboor niet uitwendig zichtbaar.
De spermatofoor van het mannetje wordt vrijwel bij alle soorten uitwendig aan de gonopoor van het vrouwtje gekoppeld. Bij de Tettigonoidea en enige Rhaphidophoridae alsmede bij de meeste Deinacrida soorten (Stenopelmatidae) heeft de spermatofoor een dubbel (gedeeltelijk gesplitst) spermareservoir, de echte krekels (Gryllidae) hebben een enkel spermareservoir. Bij veel Tettigonoidea en sommige echte krekels is er spermatofylax: dit is een eiwitrijk kapsel rond de spermatofoor bedoeld als maaltje voor het vrouwtje na de paring (en het stimuleert mogelijk de rijping van de eieren) [link][image][filename]72_1b_g.jpg072 1b g[/text][/image][/link].

Voorkomen
Wereldwijd verspreid. De meer dan 9000 beschreven soorten komen voor in zeer verschillende biotopen. Grylloidea en Gryllacridoidea zijn meestal bodem-, hol- of grotbewoners of leven bijna hun hele leven onderaards. De meeste Tettigonoidea houden zich in struiken en bomen op. Grotten en holen worden als de voorouderlijke habitats gezien. Hier zijn ze goed beschermd tegen natuurlijke vijanden. De soorten die de verborgen habitats hebben verlaten tonen opmerkelijke en vaak bizarre mimicry met bladeren en andere delen van planten.

Levenswijze en voortplanting
De meeste Ensifera zijn vaak nachtactief. Met de lange antennen kunnen ze zich goed oriënteren in het donker. Stridulerende mannetjes kunnen in Europa in de zomer ook overdag worden gehoord, maar in warme streken sjirpen de meeste soorten alleen 's nachts. Mannetjes striduleren door de vleugels tegen elkaar aan te wrijven. Enkele sabelsprinkhanen striduleren niet met de vleugels, maar trommelen met de poten op een blad (genus Meconema). Sommige reuzenkrekels of weta's (Stenopelmatidae) striduleren door de achterdijen tegen het abdomen aan te wrijven.

Onder de langsprieten worden vooral omnivoren gevonden, ook een flink aantal carnivoren en een relatief kleine groep strikte vegetariërs.
De adulten hebben vaak een lange levensverwachting van enige maanden tot soms wel een jaar. Na de paring worden de eieren vooral in de grond, maar ook in plantenstengels, onder schors en in bladeren gelegd. De soorten zonder of met een sterk gereduceerde legboor (bijvoorbeeld veenmollen) vertonen vaak vormen van broedzorg voor de eieren en de jonge nimfen.

Systematiek
De afgelopen 60 jaar hebben er een aantal taxonomische onderzoeken plaatsgevonden aan de Ensifera. Volgens de meest moderne opvatting worden er in de onderorde 3 superfamilies onderscheiden (Grylloidea (krekelachtigen), Gryllacridoidea, Tettigonioidea) waar alle recente families worden ondergebracht. Uitzondering vormen de archaïsche Haglidae, die er krekelachtig uitzien, maar die cladistisch niet goed passen in de afstammingslijn van de echte krekels (Grylloidea). Volgens de nieuwste opvattingen plaatst men ze in de Tettigonoidea als zusterfamilie van de Tettigonidae. De grote familie Tettogoniidae omvat een flink aantal onderfamilies die met meer dan 6000 soorten tweederde deel van de Ensifera uitmaakt. De Gryllacridoidea omvat een aantal zeer merkwaardige families, zoals de Stenopelmatidae met de weta's of reuzenkrekels uit Nieuw-Zeeland en eveneens de bizar uitziende Jeruzalem- en koningskrekels. De cooloola monsters (Cooloolidae) zijn pas recentelijk ontdekt in tropisch Noordoost-Australië. Zij leven onderaards en zijn weinig gepigmenteerd. Met hun bizarre uiterlijk lijken ze zo ontsnapt uit een science fiction film. Dan zijn er ook nog de grottensprinkhanen (Rhaphidophoridae) met hun extreem lange voelsprieten en poten die ook vertegenwoordigd zijn in Zuid-Europa.
Naast deze recente vormen zijn er ook een aantal uitgestorven families bekend uit het Carboon. Als deze vormen in de analyses worden betrokken komen er verschuivingen in de gangbare taxonomie. De uitgestorven taxa vertegenwoordigen een parafyletische lijn waar ook de voorouders van de wandelende takken (Phasmida) en de veldsprinkhanen en verwanten (Caelifera) in worden geplaatst. De meeste fossiele Ensifera worden dan in twee infraordes geplaatst: Elcanidea en Oedischiidea. De rest zou in de infraordes Tettigoniidea en Gryllidea worden geplaatst samen met recente taxa. Dan blijven er nog twee uitgestorven groepen over, de Phasmomimoidea en de Vitimiidae, waarvan de relatie met de andere groepen nog onduidelijk is.

Behandelde taxa
Familie Gryllidae (krekels)
Familie Gryllotalpidae (veenmollen)
Familie Rhaphidophoridae (grottensprinkhanen)
Familie Tettigoniidae (sabelsprinkhanen)

%LABEL% (%SOURCE%)