Chrysochraon dispar

gouden sprinkhaan

Lengte 16-30 mm, juli-oktober

Kenmerken
Beide seksen zeer verschillend. Mannetjes (088 1a g) oplichtend lichtgroen met duidelijke metaalglans. Achterschenen gelig. Vleugels reiken bijna tot aan de achterlijfspunt. Vrouwtjes (088 1b g) grijsbruin, zelden geel, met lichte metaalglans. Onderkant van de achterschenen licht wijnrood. Vleugels nauwelijks langer dan het halsschild.

Voorkomen
Vooral in vochtig grasland, ook wel langs drogere bosranden met veel struiken. In de Wieden en in Zuid-Limburg plaatselijk algemeen; in Belgiƫ vooral in de Ardennen.

Levenswijze
Het vrouwtje legt haar eieren niet in de grond, maar in vermolmd hout of in holle, afgebroken stengels. Het vrouwtje strekt haar achterlijf ver uit, zeker een paar keer haar lichaamslengte, en boort met de tangachtige legboorkleppen een tot 4 cm. diep kanaal. Daarin produceert zij een schuimig, snel uithardende afscheiding met daarin ingebed een aantal eieren.

%LABEL% (%SOURCE%)