Subordo Aphidina

bladluisachtigen

Kenmerken
Bijna iedereen die een tuin heeft of planten op het balkon heeft wel eens te maken gehad met bladluizen. Ze zijn te vinden op bladeren, takjes, stammen en wortels.
Bladluizen zijn kleine, druppelvormige insecten van ongeveer 3 mm tot maximaal 7 mm lang. Het lichaam is plomp en zacht vrijwel zonder gesclerotiseerde delen. De kop heeft een onderstandige steeksnuit. De voelsprieten zijn meestal vrij lang en bestaan uit maximaal 6 segmenten. Ze bestaan uit 2 korte en stevige basissegmenten en hebben dan een draadvormig verloop met 1-4 segmenten.
De poten zijn lang en dun. Springpoten ontbreken. De tarsen zijn 2-ledig en hebben 2 klauwtjes. Er zijn twee paar vliezige vleugels met een indirecte vleugelmusculatuur en gereduceerde adering. Bladluizen zijn matige vliegers, die over het algemeen geen lange afstanden afleggen.
Bijna alle soorten hebben knop-, knots of staafvormige hoorntjes (ook siphonen of siphunculi genaamd) op de rugzijde aan het einde van het achterlijf (vijfde segment), waarmee ze een wasachtige substantie kunnen afscheiden.
Vrouwtjes hebben geen of slechts een rudimentair uitwendig genitaalapparaat en meestal geen legboor.

Voorkomen
Er zijn meer dan 1500 soorten bladluizen bekend. Bijzonder is dat bladluizen vooral voorkomen op het noordelijk halfrond en in een gematigd klimaat, terwijl andere groepen insecten bijna altijd het soortenrijkst zijn in warme streken.

Habitat
Bladluizen zijn altijd gebonden aan hun waardplanten en het biotoop van de waardplant. Ze komen in planten en bomen op bladeren, stengels en takken voor, maar ook in de grond op wortels. Sommige leven verborgen in gallen. Er zijn soorten die strikt aan een bepaald soort plant zijn gebonden (monofaag), andere zijn polyfaag en vele soorten kennen ook waardplantwisseling in het seizoen. De laatste overwinteren op struiken of bomen, maar verplaatsen zich in de zomer bijvoorbeeld naar grassen en leven dan in een heel ander biotoop.

Levenswijze en voortplanting
De meeste bladluizen zuigen floeemsappen uit de zeefvaten van planten en ontrekken daarmee suikers en aminozuren uit planten.
Veel soorten bladluizen komen in verschillende verschijningsvormen (= morfen of biotypen) voor. Men kan de biotypen in successievelijke generaties zeer goed van elkaar onderscheiden. Bij het beschrijven van een soort moet men daar altijd op bedacht zijn. In het verleden is het meer malen gebeurd dat twee verschillende morfen als aparte soorten zijn beschreven.
Bladluizen planten zich voort door middel van eieren of zijn (facultatief) ovovivipaar. Er komt ook heterogenie voor, dat wil zeggen dat seksuele en aseksuele generaties elkaar afwisselen. Bij de aseksuele generatie (moeders brengen alleen dochters voort) is er sprake van thelytoke parthenogenese. In de aseksuele generaties vermeerderen de dieren zich ovovivipaar zeer snel als het voedsel in ruime hoeveelheid aanwezig is (voorjaar) en blijven de vrouwtjes meestal ongevleugeld. De aseksuele voortplanting moet dus als een aanpassing worden gezien aan omgevingsfactoren. De wisseling van waardplant hangt ook samen met de heterogenie. De seksuele voortplanting komt in de herfst voor en levert veel minder nakomelingen op.
Veel bladluizen overwinteren als ei.

Vanwege hun enorme voortplantingsvermogen zijn veel soorten bladluizen die op cultuurgewassen voorkomen behoorlijk schadelijk. De plekken waar de luizen zuigen schade laten een gele vertekening zien en/of sterven vroegtijdig af. Bij grote populaties kan de hele plant afsterven. Naast de zuigschade (directe schade) kunnen bladluizen ook virussen overdragen die plantenziekten veroorzaken.
Bladluizen hebben veel natuurlijke vijanden, zoals roofwantsen, de larven van gaasvliegen en talloze soorten sluipwespen.Veel soorten beschermen ze zich door bij elkaar te gaan zitten, zodat individuen in de groep minder kwetsbaar zijn en individueel door wasuitscheidingen. Bijzonder is de mutualistische relatie met sommige mieren die de luizenkolonies beschermen met als beloning de honingdauw (een mierzoete afscheiding). Bladluizen worden in sommige gevallen actief biologisch bestreden door gekweekte natuurlijke vijanden los te laten. De aanwezigheid van mieren kan de biologische bestrijding enorm bemoeilijken.

Systematiek
In de Onderorde Aphidina [Aphidomorpha] wordt maar meestal maar een superfamilie onderscheiden met circa 10 families. Er is echter nog geen overeenstemming over de precieze indeling en status van de verschillende taxa.
De meeste bladluizen komen als 'floeemzuigers' op bijna alle planten voor en het taxon gebruikt zijn potentiƫle niche dus optimaal. Het is een erg succesvolle groep die reeds in het Onder-Carboon (325-280 miljoen jaar geleden) voorkwam. Gedurende hun bestaan hebben ze de stap gemaakt om van varenachtige planten (Pteropsida) en paardenstaarten over te gaan naar onbedekt- en bedektzadige planten (Gymnospermae en Angiospermae). Nog steeds komen er bladluizen voor op Gymnospermae, Angiospermae en Pteropsida. Er komen ook bladluizen op mossen voor.

Behandelde taxa
Superfamilie Aphidoidea
Familie Aphididae
Aphis sambuci (vlierbladluis)
Hyalopterus pruni (melige pruimenluis)
Lachnus roboris (eikenbladluis)
Periphyllus soort (esdoornbladluis)
Uroleucon jaceae aeneus (brandnetelbladluis)
Familie Adelgidae
Adelges abietis (sparappelluis)
Familie Pemphigidae
Tetraneura ulmi (iep-grasluis)

%LABEL% (%SOURCE%)