kameelhalsvliegen
Spanwijdte vleugels 10-40 mm, april-augustus
Kenmerken
Zwarte insecten met een halsachtig verlengde prothorax. De vleugels worden in rust dakvormig gevouwen en hebben een netwerk van aders, die aan de rand gevorkt zijn. De lang gerekte kop is naar achteren toe versmald en heeft bij de meeste soorten achter de facetogen 3 ocellen. Zeker 13 moeilijk te onderscheiden soorten in Europa.
Voorkomen
Op boomschors en in struiken in zonnige bossen, bij bosranden en in tuinen. In Nederland 5 en in België zeker 6 soorten tamelijk algemeen.
Levenswijze
De volwassen dieren kan men overdag op boomschors en takjes aantreffen, vooral jagend op bladluizen en schildluizen. Ze vliegen zelden. Bij de jacht is de zeer beweeglijke nek zeer behulpzaam. De nek scharniert heel soepel met de rest van het lichaam. De prooien worden gegrepen met de bijtende monddelen. Na de paring boort het vrouwtje de eieren één voor één onder de schors met behulp van de soepele, lange legboor. De in het voorste gedeelte van haar lichaam versmalde en afgeplatte larve (126 2b g) leeft onder boomschors of rond de wortels van struiken. Zij leeft net als het volwassen insect van andere insecten, vooral schorskevers en hun larven. De larvale ontwikkeling duurt 2 tot 3 jaar. Na de laatste overwintering verpopt de larve zich onder schors in een zeer beweeglijke pop (126 2c g). De pop ligt eerst stil in de popkamer, maar wordt vlak voor de imaginale vervelling actief, strekt de poten en verlaat lopend haar onderkomen. De pop klimt langs de schors omhoog, zet zich vervolgens vast met haar klauwen en vervelt tot volwassen kameelhalsvlieg.