Osmylus fulvicephalus

watergaasvlieg

Spanwijdte vleugels 40-52 mm, mei-juli

Kenmerken
Vrij grote netvleugelige met donker gevlekte vleugels, rode kop en lange, draadvormige voelsprieten (onderorde Planipennia familie Osmylidae).

Voorkomen
Vooral in bergachtige streken bij bosbeekoevers, vaak onder bruggen. In Nederland zeldzaam, in de Ardennen algemener.

Levenswijze
De soort vliegt zowel ’s nachts als overdag. Voor de paring zoekt het mannetje een over het water hangende plant uit en gaat aan de onderzijde van een blad zitten, kromt het achterlijf en steekt twee slangvormige organen naar buiten (132 1b g). Uit deze organen worden vluchtige seksferomonen uitgescheiden waar korte tijd later vrouwtjes op afkomen. Daarna komt het weldra tot een paring (132 1c g). De eieren worden op bladeren van oeverplanten gelegd. De slank gebouwde larve (132 1d g) heeft lange, licht naar buiten gebogen, pincetachtige zuigkaken. Zij leeft voornamelijk onder stenen of boomwortels langs de oever. Bij het voedsel zoeken begeeft zij zich vaak onder water en prikt met de kaken zachte insectenlarven aan, zoals muggenlarven, en trekt ze uit het water op de oever. Pas hier wordt de prooi uitgezogen. Daarbij beweegt zij onophoudelijk met de kaken, die morfologisch uit 2 delen bestaan: de met elkaar vergroeide boven- en onderkaak, die over elkaar schuiven. De larvale ontwikkeling duurt 2 jaar en de verpopping vindt in een cocon in de oever plaats.

%LABEL% (%SOURCE%)