Coccinella septempunctata

zevenstippelig lieveheersbeestje

Lengte 5-8 mm, januari-december.

Kenmerken
Dit is het bekendste en algemeenste lieveheersbeestje en wordt gezien als geluksbrenger. Kenmerkend zijn de oranjerode dekschilden met 7 zwarte stippen (164 1a g). Weinig variatie in dit kleurpatroon, maar wel in de vorm van vlekken.

Voorkomen
In vrijwel geheel Europa algemeen, vooral op verschillende soorten planten met bladluizen. Bij ons 2 sterk gelijkende soorten.

Levenswijze
Kever en larve leven bijna uitsluitend van bladluizen (164 1b g). De kever verdedigt zich door uit de pootgewrichten gele druppeltjes van een stinkende, bittere bloedvloeistof uit te scheiden. Samen met zijn opvallende kleur wordt zo een signaal afgegeven die hem beschermd tegen natuurlijke vijanden. De lichtgele eieren worden in groepjes in de buurt van bladluiskolonies afgezet. De larven zijn vanaf mei te vinden en zij zijn ook opvallend gekleurd: grijsblauw met aan het borststuk en 2 achterlijfssegmenten gele vlekken (164 1c g). Eén larve eet tijdens zijn ontwikkeling in ongeveer 4 weken 600 bladluizen. Het is zeker niet zo dat alle bladluizen geschikt zijn als prooi. Zo blijkt de vlierbladluis (Aphis sambuci) dodelijk giftig te zijn voor dit lieveheersbeestje, maar deze bladluis wordt door andere soorten lieveheersbeestjes wel gegeten zonder negatieve gevolgen. De volgroeide larve verpopt vaak op de bovenzijde van bladeren. De oranje pop, die er uitziet als een mummie, zit met zijn achterlijfspunt vast in de verschrompelde, laatste larvenhuid en voert bij verstoring wippende bewegingen uit. Vanaf juni komt de nieuwe generatie kevers uit de pop, die zich pas in het volgende jaar zullen voortplanten. In sommige jaren kan het 7-stippelig lieveheersbeestje zich buitengewoon massaal voortplanten en is dan zeer algemeen.

%LABEL% (%SOURCE%)