vliegend hert
Lengte 25-75 mm, juni-augustus.
Kenmerken
Grootste en bekendste Lucanide in Nederland en Belgiƫ. Roodbruin van kleur met zwarte kop en halsschild. Kaken van het mannetje (180 1b g) reusachtig verlengd en lijken op een gekromd hertengewei; kaken bij het vrouwtje (180 1a g[/text][/image][/link], onderste exemplaar) normaal ontwikkeld.
Voorkomen
Geheel Europa, in (oude) eikenbossen op uitvloeiende sappen. Vliegt in de vroege avonduren. In Oost- en Zuid-Nederland en Belgiƫ sterk in aantal achteruit gegaan, plaatselijk zeldzaam.
Levenswijze
De grote geweivormige kaken van het mannetje zijn eigenlijk alleen geschikt om rivalen van de beste paringsplaatsen af te stoten. Zij kunnen ze niet gebruiken om mee te eten. Het vrouwtje begint daarom meestal met het maken van een sapstroom. Zij bijt een wond in eikenschors met haar kleine, krachtige kaken, zodat er een sapstroom gaat lopen. Vervolgens lokt zij mannetjes aan met [l][m]Glossary[/m][r]seksferomoon[/r]sekslokstoffen in haar uitwerpselen. Het eerste mannetje gaat over haar heen staan en likt met zijn penseelachtige tong tussen haar kaken wondvocht van de boom. Dit vloeibare voedsel is het enige voedsel van de kevers. De mannetjes profiteren dus van de aanwezigheid van vrouwtjes en schermen de plaats af tegen andere mannetjes. Indien er een tweede mannetje komt zal hij hem proberen te omvatten met de enorme kaken en hem naar beneden werpen. Mocht het tweede mannetje groter en/of sterker zijn dan kan deze de winnaar worden van de contest-competitie. Uiteindelijk zal het eerste of het meest succesvolle mannetje mogen paren met het vrouwtje. Na de paring legt het vrouwtje haar eieren bij de wortels van oude eiken; soms wel op een diepte van 75 cm. Andere loofbomen, zoals beuken, wilgen of linden worden zelden als voedselplant gebruikt. De larve ontwikkelen zich in het hout van de boom over een periode van 5-8 jaar en kunnen daarbij een lengte van 10 cm bereiken (180 1d g). De kop is uitgerust met stevige kaken om het hout te vermalen (180 1c g). Ze verpoppen zich in een vuistgrote, aarden popkamer in de bodem. De grootste mannetjes vindt men vooral in de koelere en/of hoger gelegen delen van Europa. In Zuid-Europa ontwikkelen de larven zich vaak sneller, maar blijven de volwassen kevers aanmerkelijk kleiner. Deze kleinere ecotypen (forma capreolus) zijn niet alleen kleiner in lichaamsgrootte, maar hebben ook verhoudingsgewijs kleinere kaken.