Deporaus betulae

berkenbladrolkever

Lengte 3-5 mm, april-juli.

Kenmerken
Glanzend zwarte, kleine kever met regelmatige puntrijen op de dekvleugels. Snuit ongeveer even lang als de rest van de kop.

Voorkomen
Bij bosranden en bosschages. Algemeen in Nederland en Belgiƫ.

Levenswijze
De kever ontwikkelt zich meestal op berk, soms op els of hazelaar. Voor de eileg wordt een uiterst vernuftige bladwikkel gemaakt, die doorgaans vaker gevonden wordt dan de kever zelf. Het vrouwtje begint ongeveer 3 mm van de bladvoet een S-vormig figuur te knagen richting hoofdnerf van het blad (204 1a g). Dan bijt zij het blad ongeveer 2 mm in langs de hoofdnerf richting bladvoet. Op dat punt aangekomen begint zij nu aan de andere kant van de hoofdnerf te knagen zonder hem door te bijten. Vervolgens wordt er bijna een zelfde figuur geknaagd aan de andere kant van het blad, maar nu in omgekeerde richting. Het figuur is niet symmetrisch, omdat de S-vorm zwakker gebogen is: dus geen volledige spiegeling. Bij de bladrand aangekomen duwt zij met de kop de bladdelen op de knaagsnede uit elkaar (204 1b g) en gaat langs de snede terug naar de hoofdnerf. Hierbij drukt ze het afgesneden deel van het blad naar onderen en rolt beide zijden over elkaar, zodat er op den duur een sigaarvormige rol ontstaat (204 1c g). Vervolgens worden hierin 1-6 eieren gelegd in met door de snuit gevormde bekertjes in de opperhuid (epidermis) van het blad. De bladrol sterft geleidelijk af en wordt bruin (204 1c g) en breekt af op het punt in de hoofdnerf dat net niet was doorgebeten. De sigaar valt met de larven op de bodem. Tenslotte kruipen de volgroeide larven uit de bladrol om te verpoppen en vervolgens te overwinteren in de bodem.

%LABEL% (%SOURCE%)