Panorpa germanica

Duitse schorpioenvlieg

Spanwijdte 25-30 mm, mei-augustus.

Kenmerken
Kop snavelachtig verlengd met aan het uiteinde van de snavel bijtende monddelen. Voor- en achtervleugel opvallend gelijkvormig en met talrijke donkerbruine vlekjes. Achterlijfspunt bij het mannetje (206 2 g) omhoog gericht met tangen en ziet eruit als een schorpioenachtig grijporgaan.

Voorkomen
Vooral bij bosranden en in tuinen in de struiken algemeen.

Levenswijze
De Duitse schorpioenvlieg behoort tot een aantal Europese soorten Mecoptera dat sterk op elkaar lijkt. De gewone schorpioenvlieg (P. communis) is vaak de gewoonste en komt in verschillende biotopen voor. Schorpioenvliegen zijn meestal te vinden op planten in de kruidlaag en zo nu en dan op bloemen. Volwassen schorpioenvliegen voeden zich veelal met dode insecten en honingdauw van bladluizen. Voor de paring grijpt het mannetje zijn partner vast met de tangen aan het achterlijf. Vervolgens produceert hij een bruinig sekreet uit de speekselklieren op een blad, dat als bruidsschat voor het vrouwtje dient. De eieren worden in een kuiltje in de bodem gelegd en de donkere larven zien eruit als rupsen. Zij leven in aardgangen en voeden zich met allerlei dode insecten, maar ook met plantaardig materiaal.
Net als voor de paring scheiden schorpioenvliegen bij het beetpakken direct bruin vocht af via de mond. Dit sap is voor de mens ongevaarlijk. Ook kunnen de mannetjes geen kwaad doen met hun gevaarlijk uitziende tangen aan het achterlijf.

%LABEL% (%SOURCE%)