Spanwijdte 25-50 mm, april-oktober.
Kenmerken
Grote grijsbruine langpootmuggen met een bruin vleugelstigma en meer of minder doorzichtige, nauwelijks getekende vleugels. Afgebeeld is een vrouwtje van Tipula oleracea, een zeer algemene soort, die zich onder andere via het mannelijk geslachtsapparaat, de antennebouw en de plaats van de ogen van andere Tipula soorten laat onderscheiden.
Voorkomen
Twee soorten zeer algemeen en 1 zeldzame soort in Nederland en Belgiƫ, vaak op open terreinen en grasvelden.
Levenswijze
Vanwege hun grote en hun spinachtige, lange poten doen ze veel mensen schrik aanjagen, maar ze zijn voor de mens geheel ongevaarlijk. Velen worden dood geslagen als ze op licht afkomen. Bij het vastpakken laten de poten gemakkelijk los voor de heup op gepreformeerde breukvlakken. De dieren kunnen dan nog wel wegvliegen en het is dan ook een manier om aan natuurlijke vijanden te ontkomen. Vrouwtjes (208 1a g) hebben een spits toelopend achterlijf met een scherpe legboor, waarmee zij, met het lichaam recht opstaand, loodrecht in de vochtige grond prikken om eieren te leggen. De plompe, grijzige larven leven onder andere van planten en kunnen door het eten van gras schadelijk zijn in gazons (vooral op golfbanen). Aan het einde van het achterlijf zijn de openingen te zien van de twee ademhalings- of trachee-openingen die omgeven zijn door 6 stigmalobben (208 1b g): de aanblik van het achterlijf lijkt op het gezicht van de duivel en dat boezemde angst in bij middeleeuwse mens.