Cynips quercusfolii

gewone eikengalwesp

Lengte 3-4 mm, november-juli.

Kenmerken
Onopvallend galwespje met een karakteristiek, zijdelings afgeplat lichaam en tamelijk lange vleugels.

Voorkomen
Overal algemeen op eiken.

Levenswijze
Deze galwesp is de veroorzaker van de bekende galappels aan de onderkant van eikenbladeren in de herfst. De gallen zijn vrijwel kogelrond met een licht stoppelig oppervlak en kunnen een doorsnede bereiken van ongeveer 2 cm. Eerst zijn ze groen van kleur, later worden ze deels rood. In het binnenste van de gal ontwikkelt zich een larve in een rond kamertje (vergelijk [link][image][filename]254_2b_g.jpg254 2b g[/l]). In de herfst vallen de galappels met het loof op de grond. De larven verpoppen in het kamertje. Tussen november en februari bijten de uit de pop gekropen wespjes zich door de dikke galwand heen naar buiten. Deze wintergeneratie bestaat uitsluitend uit vrouwtjes, die zich parthenogenetisch (= maagdelijk) voortplanten en hun eitjes in de knoppen van eiken leggen. In de knoppen ontstaan kleine, onopvallende knopgallen, waaruit in mei en juni nieuwe wespjes komen, die nu bestaan uit mannetjes en vrouwtjes, de zogenaamde seksuele generatie. De voorjaarswespjes zijn veel kleiner dan de aseksuele wintergeneratie. De voorjaarswespen leggen na de paring de eitjes aan de onderkant van de eikenbladeren in en langs de bladnerven. Hieruit ontstaan weer de bekende galappels.

%LABEL% (%SOURCE%)