Lasius niger

zwartbruine wegmier

Lengte 3-9 mm, januari-december.

Kenmerken
Deze en alle volgende mierensoorten behoren tot de schubmieren, waarbij het steellid tussen meso- en metasoma een vlakke, opstaande, duidelijk zichtbare schub vormt. L. niger is een donkerbruine tot bijna zwarte mier met een dicht, zilverkleurig behaard lichaam met daartussen wat langere haren.

Voorkomen
Algemeen in velerlei, niet te droge biotopen; veel in steden en tuinen; in de zomer ook soms binnenshuis te vinden.

Levenswijze
De soort bouwt haar omvangrijke nesten graag onder boomschors en stenen, maar construeert ook aardhopen. De larven spinnen voor de verpopping een cocon (264 2b g). Het voedsel bestaat in eerste instantie uit uitscheidingen van blad- en wortelluizen (264 2a g). Deze worden als ‘melkkoetjes’ gebruikt en betrommeld en daardoor gestimuleerd tot afgifte van suikerhoudende uitscheidingen. Niet zelden overkoepelen de werksters mierenkolonies rond takken met bouwsel van zand en beschermen daarmee ‘hun vee’ tegen vijanden.

Gelijkende soorten
Meerdere zeer verwante soorten, onder andere de zandmier, L. aliensis, die fijner behaard is zonder langere haren. L. niger wordt soms in 2 soorten opgesplitst.

%LABEL% (%SOURCE%)