Camponotus ligniperda

reuzenmier

Lengte 6-18 mm, januari-december.

Kenmerken
Grootste mierensoort in Midden- en Noordwest-Europa. Lichaam tamelijk glanzend, kop en grootste deel van het achterlijf (metasoma) zwart; borststuk (mesosoma), poten, schubje en voorste deel van het metasoma roodbruin. Grootteverschillen tussen de werksters aanzienlijk.

Voorkomen
Bij zonnige bosranden, vaak in bergachtige streken. Zeer zeldzaam in Nederland; niet zeldzaam in het oosten van Belgiƫ.

Levenswijze
De individuenrijke nesten (266 2b g) bevinden zich in dood hout of op de grond onder stenen. De naam ligniperda betekent houtaantaster, maar deze soort tast levend hout juist niet aan. Het voedsel bestaat uit zoete uitscheidingen van bladluizen. De bruidsvluchten vinden plaats tussen mei en juli. Na de paring verliest de grote, jonge koningin haar vleugels en begint een nieuw nest op een verborgen plaats. Hierbij is ze volledig op haarzelf aangewezen (266 2a g). Pas nadat zich uit het eerste broed werksters hebben ontwikkelt, kan de koningin zich concentreren op het leggen van eieren.

%LABEL% (%SOURCE%)