Odynerus spinipes

gewone schoorsteenwesp

Lengte 10-13 mm, mei-juli.

Kenmerken
Slank gebouwde plooivleugelwesp met geel-zwart getekend lichaam, die tot de leemwespen wordt gerekend (onderfamilie Eumeninae, [link][image][filename]276_1_g.jpg276 1 g[/text][/image][/link], [link][image][filename]276_2a_g.jpg276 2a g[/text][/image][/link], [link][image][filename]276_3_g.jpg276 3 g[/l]). Antennetop bij mannetjes spiraalsgewijs opgerold.

Voorkomen
Bij lemige of lössachtige steilwanden, leemgroeven, oevers, grindafgravingen etcetera. In Nederland en België beperkt tot de zuidoostelijke streken.

Levenswijze
Deze wesp graaft bij voorkeur nestgangen in steilwanden. Ze weekt de vaste lemige grond op met water dat ze verzameld en neemt het materiaal mee naar de nestopening. Terwijl de eigenlijke ondergrondse nestgang in lengte toeneemt, ontstaat voor de nestingang eerst een recht maar daarna een boogvormig naar beneden lopend buisvormig portaal. Deze ‘schoorsteen’ kan een doorsnede van 1 cm en een totale lengte van wel 5 cm bereiken. De nestgang verbreedt zich op het eind in een lange broedkamer, waarin op de celwand een gesteeld ei wordt gelegd. Daarna wordt de broedkamer bevoorraad met 12-20 larven (276 1 g) van snuitkevers (Hypera) en bladkevers (Gastrophysa) en als hij vol is afgesloten. Nieuwe broedcellen worden op het eind van zijdelings afsplitsende gangen gebouwd en later bevoorraad. Tenslotte wordt het gevulde nest geheel dicht gemetseld. Vaak wordt daar het materiaal van het schoorsteentje voor gebruikt. Er zijn allerlei redenen aangedragen over mogelijke functies van de eigenaardige schoorstenen, maar tot op heden zijn er nog geen afdoende verklaringen voor gegeven, behalve dan dat zij als snel bereikbare opslagplaats voor bouwmateriaal dienen.

%LABEL% (%SOURCE%)