Anoplius viaticus

gewone wegwesp

Lengte 8-14 mm, januari-december.

Kenmerken
Kleur zwart, eerste 3 achterlijfssegmenten rood met een donkere eindrand. Vleugels donkerbruin.

Voorkomen
Op schrale, zandige terreinen, zandpaden, zandgroeven, duinen. Verspreid en algemeen in Nederland en Belgiƫ.

Levenswijze
De soort heeft een wat afwijkende levenscyclus in vergelijking met andere spinnendoders. De wespen komen in juli uit de pop en kort daarna vinden paringen plaats. De mannetjes sterven na een paar weken, de vrouwtjes blijven leven en zijn vaak tot in oktober te vinden, maar planten zich niet voort. Ze overwinteren in een zelf gegraven nest in het zand (278 2a g). In het voorjaar komen zij weer te voorschijn en gaan op jacht. De wesp jaagt vooral op grote wolfsspinnen, onder andere op Trochosa terricola (278 2b g). Nadat de spin is verlamd door een steek draagt zij haar naar een iets verhoogde camouflageplek, bijv. een graspolletje, dichtbij een potentiƫle nestplaats. Daar wordt de prooi tijdelijk gedeponeerd tussen de planten. Vervolgens graaft zij een eenvoudig 10 cm diep nest. Als dat klaar is sleept zij de spin achterwaarts lopend in het nest waar de parasitering plaatsvindt. Het nest wordt grondig afgesloten, waarbij het zand heel effectief met het omgebogen achterlijf wordt aangestampt.

%LABEL% (%SOURCE%)