Ammophila pubescens

kleine rupsendoder

Lengte 13-19 mm, juni-september.

Kenmerken
Lijkt op kleinere uitgave van de grote rupsendoder zonder de blauwe glans. Rugzijde propodeum kaal.

Voorkomen
Plaatselijk soms talrijk in open, zandige gebieden, in lichte naaldbossen, op zandpaden en heideterreinen.

Levenswijze
Deze wesp jaagt voornamelijk op spanrupsen (Geometridae) die vliegend naar het nest worden getransporteerd. De wesp is een zogenaamde progressieve nestbevoorrader: er worden 3 broedfasen onderscheiden. Eerst wordt er een rups aangedragen waarop het ei wordt gelegd (282 2a g). Dan wordt het nest afgesloten met een daarvoor zorgvuldig uitgekozen steen die precies in de nestopening past. Daarop worden nog wat kleinere steentjes gelegd (fase 1). Een paar dagen later wordt het nest heropend en controleert de moederwesp of er een larve uit het ei is gekropen. Vervolgens worden er 1-2 rupsen bij gevangen en het nest weer op dezelfde manier afgesloten (fase 2) (282 2b g[/text][/image][/link], [link][image][filename]282_2c_g.jpg282 2c g). Ongeveer 3 dagen daarna worden er nogmaals 3-7 rupsen bij gelegd en wordt het nest definitief afgesloten; nu schuift de moederwesp een partij zand op de steentjes, zodat er niets meer van de nestopening te zien is (fase 3). De wesp kan tijdelijk meerdere nesten onderhouden.

%LABEL% (%SOURCE%)