Lestica subterranea

gewone vlinderdoder

Lengte 9-12 mm, mei-augustus.

Kenmerken
Lichaam robuust en gedrongen. Achterlijf met gele vlekkenparen. Evenals bij de Crabro soorten heeft deze graafwesp een karakteristieke zilverachtige beharing op de clypeus.

Voorkomen
Open, zandige vlakten en lössgronden, vooral op binnenlandse stuifzanden en heiden.

Levenswijze
Deze Crabronide graafwesp graaft nesten in zandbodems en bevoorraadt die met kleine motten, zoals wespvlinders en eikenbladrollers (zie [link][image][filename]284_4_g.jpg284 4 g[/l]). De prooi wordt aan de voelsprieten getransporteerd. Hierdoor wappert deze als een vaantje achter de wesp aan.

%LABEL% (%SOURCE%)