Colletes cunicularius

grote zijdebij

Lengte 13-15 mm, maart-mei.

Kenmerken
Grootste zijdebij, dicht donker roodbruin behaard, achterlijf zonder duidelijke haarbandjes op de randen van de segmenten (290 2a g). Lijkt op een honingbij, maar heeft een korte, tweelobbige tong.

Voorkomen
Op schrale plekken met een (stuif)zandbodem, lokaal vaak talrijk, vooral in zandgroeven, op heiden en stuifzanden.

Levenswijze
Een echte voorjaarssoort. Het vrouwtje graaft haar nestgangen in losse zandbodems, meestal op horizontale of iets steil oplopende plekken. De nestwanden worden met stoffen uit de speekselklieren bekleed en verstevigd; ze vormen een zijdeachtig vlies. Als nectar- en stuifmeelbronnen gebruikt ze uitsluitend wilgen, vooral de boswilg, grauwe wilg en kruipwilg. De nectar wordt in de krop vervoerd, het stuifmeel in de dunne beharing op de achterpoten (290 2b g). De larven zijn in het begin van de zomer volgroeid en spinnen dan een cocon waarin ze verpoppen. De nieuwe generatie zijdebijen komt al in de late zomer uit, maar de bijen blijven nog in hun ondergrondse cellen en komen pas in het volgend voorjaar te voorschijn.

%LABEL% (%SOURCE%)